ECLI:NL:HR:2004:AQ9882
Hoge Raad
- Herziening
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Herziening van een strafrechtelijke veroordeling wegens opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 september 2004 uitspraak gedaan op een aanvrage tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De aanvrager, vertegenwoordigd door mr. S. Weening, had verzocht om herziening van zijn veroordeling tot vier jaar gevangenisstraf voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De aanvrager stelde dat hij zijn eerdere verklaring, waarin hij aangaf zijn garage ter beschikking te hebben gesteld aan een bepaalde persoon voor een huurprijs van ƒ 10.000,--, niet naar waarheid had afgelegd uit vrees voor zijn leven. Hij beweerde dat hij onder druk was gezet door de huurder om deze verklaring af te leggen en dat hij bereid was om bewijs te leveren in de vorm van een schriftelijke huurovereenkomst.
De Hoge Raad oordeelde dat de aanvrager bij zijn verzoek tot herziening aannemelijk moest maken dat zijn eerdere verklaring onjuist was. De door de aanvrager opgegeven redenen voor het terugkomen op zijn verklaring werden als onvoldoende en onaannemelijk beschouwd. De Hoge Raad concludeerde dat de omstandigheden die de aanvrager aanvoerde, niet leidden tot een ernstig vermoeden dat, indien deze bekend waren geweest tijdens het oorspronkelijke proces, dit zou hebben geleid tot vrijspraak of een andere uitkomst van de zaak.
Daarom werd de aanvrage tot herziening afgewezen, en bleef de eerdere veroordeling van de aanvrager in stand. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende onderbouwing bij herzieningsverzoeken en de strikte eisen die daaraan worden gesteld.