ECLI:NL:HR:2004:AQ8935
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Nietigheid van dagvaarding wegens gebrek aan betekening aan verdachte in het buitenland
In deze zaak gaat het om de nietigheid van een dagvaarding die niet op de juiste wijze is betekend aan de verdachte, die op het moment van de dagvaarding in het buitenland verbleef. De verdachte had bij zijn vertrek uit Nederland op 29 februari 2000 een adres in Portugal opgegeven. De inleidende dagvaarding is echter niet aan dit adres verzonden, maar is op 20 juni 2001 aan de (waarnemend) griffier van de Rechtbank te Amsterdam uitgereikt, omdat er geen bekende woon- of verblijfplaats van de verdachte in Nederland was. Dit leidde tot de vraag of de dagvaarding geldig was betekend volgens artikel 588 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad oordeelde dat de dagvaarding niet op de juiste wijze was betekend, aangezien er geen bewijs was dat deze aan het buitenlandse adres van de verdachte was verzonden. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die de dagvaarding geldig had verklaard, en verklaarde de inleidende dagvaarding nietig. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof, waarbij de verdachte eerder was vrijgesproken van verschillende belastingdelicten. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het arrest en nietigverklaring van de appèldagvaarding. De Hoge Raad bevestigde de conclusie van de Advocaat-Generaal en oordeelde dat de inleidende dagvaarding niet op de juiste wijze was betekend, wat leidde tot de nietigheid van de dagvaarding.