ECLI:NL:HR:2004:AQ8928

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00625/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht om bijstand te krijgen bij behandeling van vordering tenuitvoerlegging door niet verschenen verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 november 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, die niet was verschenen, had beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor medeplegen van verduistering, waarbij hij was veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf. De advocaat van de verdachte, mr. G. Spong, had middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal Jörg concludeerde tot verwerping van het beroep.

De kern van de zaak betreft de vraag of de raadsvrouwe van de niet verschenen verdachte gerechtigd was om de verdachte bij te staan tijdens de behandeling van de vordering tot tenuitvoerlegging. De Hoge Raad oordeelde dat de raadsvrouwe, die niet uitdrukkelijk was gemachtigd om de verdachte te verdedigen, ook niet gerechtigd was om de verdachte in zijn hoedanigheid van veroordeelde bij te staan. Dit is in lijn met artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering, dat vereist dat een advocaat uitdrukkelijk gemachtigd moet zijn om een niet verschenen verdachte te verdedigen.

De Hoge Raad concludeerde dat de behandeling van de vordering tot tenuitvoerlegging verweven is met de behandeling van de strafzaak, en dat de wetgever kennelijk heeft beoogd dat in dergelijke gevallen artikel 279 van toepassing is. De middelen van de verdachte faalden, en de Hoge Raad verwierp het beroep, zonder dat er grond was voor vernietiging van de bestreden uitspraak.

Uitspraak

2 november 2004
Strafkamer
nr. 00625/04
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 januari 2004, nummer 23/004752-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep bevestigd een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 27 september 2002, waarbij de verdachte ter zake van "medeplegen van verduistering" is veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. In het middel wordt de klacht opgeworpen dat de raadsvrouwe van de niet verschenen verdachte ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld de verdachte bij te staan bij de behandeling van de vordering tenuitvoerlegging.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 januari 2004 houdt in dat de onderhavige strafzaak gelijktijdig met de vordering tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 13/061638-01 voorwaardelijk opgelegde straf is behandeld.
3.3. Het proces-verbaal houdt - voorzover voor de beoordeling van het middel van belang - voorts in dat de verdachte niet is verschenen en dat als raadsvrouwe aanwezig is mr. T.J.E. op de Weegh, advocaat te Almere-Haven. Het proces-verbaal houdt niet als verklaring van de raadsvrouwe in dat deze door de niet verschenen verdachte uitdrukkelijk is gemachtigd tot het voeren van de verdediging.
3.4. Volgens art. 279, eerste lid, Sv kan de verdachte die niet is verschenen zich op de terechtzitting laten verdedigen door een advocaat die verklaart daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd. Volgens art. 14i, derde lid, Sr kan de veroordeelde bij de behandeling van een vordering tenuitvoerlegging als bedoeld in art. 14g Sr zich laten bijstaan door een raadsman.
3.5. Het middel berust op de opvatting dat de machtiging van art. 279 Sv uitsluitend vereist is voor het voeren van de verdediging van een niet verschenen verdachte, en niet voor het verlenen van bijstand aan een niet verschenen veroordeelde als bedoeld in art. 14i, derde lid, Sr.
3.6. In een procedure als de onderhavige, waarin de strafzaak en de op de voet van art. 14g, eerste lid, Sr gedane vordering tenuitvoerlegging gelijktijdig worden behandeld, is de behandeling van de vordering tenuitvoerlegging verweven met de behandeling van de strafzaak.
Gelet op art. 14i, vierde lid, Sr moet als kennelijke bedoeling van de wetgever worden aangenomen dat in zo'n geval art. 279 Sv van toepassing is op de behandeling van de vordering tenuitvoerlegging.
3.7. De raadsvrouwe die niet uitdrukkelijk was gemachtigd de niet verschenen verdachte te verdedigen was dus evenmin gerechtigd de verdachte in zijn hoedanigheid van veroordeelde bij de behandeling van de vordering tenuitvoerlegging bij te staan.
3.8. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waar-nemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 2 november 2004.