ECLI:NL:HR:2004:AQ8928
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Recht om bijstand te krijgen bij behandeling van vordering tenuitvoerlegging door niet verschenen verdachte
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 november 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, die niet was verschenen, had beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor medeplegen van verduistering, waarbij hij was veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf. De advocaat van de verdachte, mr. G. Spong, had middelen van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal Jörg concludeerde tot verwerping van het beroep.
De kern van de zaak betreft de vraag of de raadsvrouwe van de niet verschenen verdachte gerechtigd was om de verdachte bij te staan tijdens de behandeling van de vordering tot tenuitvoerlegging. De Hoge Raad oordeelde dat de raadsvrouwe, die niet uitdrukkelijk was gemachtigd om de verdachte te verdedigen, ook niet gerechtigd was om de verdachte in zijn hoedanigheid van veroordeelde bij te staan. Dit is in lijn met artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering, dat vereist dat een advocaat uitdrukkelijk gemachtigd moet zijn om een niet verschenen verdachte te verdedigen.
De Hoge Raad concludeerde dat de behandeling van de vordering tot tenuitvoerlegging verweven is met de behandeling van de strafzaak, en dat de wetgever kennelijk heeft beoogd dat in dergelijke gevallen artikel 279 van toepassing is. De middelen van de verdachte faalden, en de Hoge Raad verwierp het beroep, zonder dat er grond was voor vernietiging van de bestreden uitspraak.