ECLI:NL:HR:2004:AQ8838
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Vervolgingskwesties bijstandsfraude en de toepassing van de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 november 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1958 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was vervolgd voor bijstandsfraude. De aanklacht betrof het opzettelijk nalaten om tijdig benodigde gegevens te verstrekken aan de gemeente Arnhem, wat kan leiden tot bevoordeling van zichzelf. De feiten vonden plaats tussen maart en augustus 2001. De verdachte had eerder te maken gehad met politie en justitie, maar was voor een eerdere zaak vrijgesproken. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moest worden, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling. De Hoge Raad benadrukte dat de hoofdregel van bestuurlijke afdoening voor zaken met een nadeel tot € 6.000 kan worden afgeweken in geval van aantoonbare recidive binnen vijf jaar na een bestuurlijke boete of veroordeling voor een soortgelijk feit. De eerdere vrijspraak van de verdachte deed hier niet aan af. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de vervolging van bijstandsfraude en de toepassing van de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude.