ECLI:NL:HR:2004:AQ8838

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02915/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgingskwesties bijstandsfraude en de toepassing van de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 november 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1958 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was vervolgd voor bijstandsfraude. De aanklacht betrof het opzettelijk nalaten om tijdig benodigde gegevens te verstrekken aan de gemeente Arnhem, wat kan leiden tot bevoordeling van zichzelf. De feiten vonden plaats tussen maart en augustus 2001. De verdachte had eerder te maken gehad met politie en justitie, maar was voor een eerdere zaak vrijgesproken. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard moest worden, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor herbehandeling. De Hoge Raad benadrukte dat de hoofdregel van bestuurlijke afdoening voor zaken met een nadeel tot € 6.000 kan worden afgeweken in geval van aantoonbare recidive binnen vijf jaar na een bestuurlijke boete of veroordeling voor een soortgelijk feit. De eerdere vrijspraak van de verdachte deed hier niet aan af. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de vervolging van bijstandsfraude en de toepassing van de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude.

Uitspraak

2 november 2004
Strafkamer
nr. 02915/03
AGJ/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 27 mei 2003, nummer 21/003129-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 5 november 2002 - de verdachte ter zake van "in strijd met een haar bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een geldboete van € 500,--, subsidiair tien dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak met verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. De middelen richten zich met rechts- en motiveringsklachten tegen de verwerping van een op de terechtzitting gevoerd verweer dat strekte tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging op de grond dat de Officier van Justitie door de verdachte te vervolgen in strijd heeft gehandeld met de hier toepasselijke vervolgingsrichtlijn.
3.2. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding ten laste gelegd dat zij:
"op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van maart 2001 tot en met augustus 2001, in de gemeente Arnhem, althans in Nederland en/of in Frankrijk, (telkens) in strijd met een verdachte krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, (te weten de Algemene bijstandswet) opzettelijk heeft nagelaten tijdig het/de benodigde gegeven(s) aan het bestuur van die gemeente te verstrekken, immers heeft verdachte (telkens) niet (volledig) aan genoemde instantie(s) gemeld - zakelijk weergegeven - dat verdachte niet (feitelijk) verbleef en/of woonde op het bij de gemeente Arnhem opgegeven/bekend zijnde adres [a-straat 1] te [plaats] en/of dat verdachte (feitelijk) verbleef en/of woonde in Frankrijk, terwijl dit/deze feit(en) kan/kunnen strekken tot bevoordeling van zichzelf en/of een ander of anderen, (zulks) terwijl verdachte wist, of redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die gegeven(s) van belang was/waren voor de vaststelling van verdachtes en/of eens anders recht op verstrekking en/of tegemoetkoming, dan wel voor de hoogte en/of duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming"
3.3. Ter terechtzitting van 13 mei 2003 is namens de verdachte het preliminaire verweer gevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging moet worden verklaard aangezien - kort gezegd - die vervolging heeft plaatsgevonden in strijd met de te dezer zake geldende beleidsregels.
3.4. Het Hof heeft dit verweer blijkens het verkort proces-verbaal van de terechtzitting van 13 mei 2003 als volgt verworpen:
"Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het hof van oordeel is dat het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te worden verworpen. Een schending van de beginselen van behoorlijke procesorde is niet aannemelijk geworden. In het bijzonder bestond er voor het openbaar ministerie de mogelijkheid verdachte te vervolgen nu er sprake was van een bijzondere omstandigheid te weten dat verdachte eerder ter zake van steunfraude met politie en justitie in aanraking is gekomen (parketnummer 05-058124-00). Het feit dat verdachte ter zake van die steunfraude werd vrijgesproken doet daaraan niet af."
3.5. De door het Hof tot bewijs gebezigde namens de gemeente Arnhem gedane aangifte houdt - voorzover hier van belang - in dat de verdachte in de periode van 1 februari 1996 tot en met 31 juli 2001 als alleenstaande een uitkering krachtens de Algemene bijstandswet werd verstrekt en dat de gemeente door de frauduleuze handelwijze van verdachte is benadeeld tot een bruto bedrag van € 4.066,17.
3.6. Hier is toepasselijk de "Aanwijzing sociale zekerheidsfraude" (hierna: de Aanwijzing) (Aanwijzing van 5 december 2000, Stcrt. 2000, 251).
3.7. De Aanwijzing houdt, voorzover hier van belang, het volgende in:
"Hoofdregel:
Zaken met een nadeel tot € 6.000 (categorie I) worden vanaf 1 april 2000 in beginsel bestuurlijk afgedaan.
In zaken (vermoedelijk) behorend tot categorie I wordt - indien een strafrechtelijk onderzoek heeft plaatsgevonden - het proces-verbaal niet ingezonden en vindt geen (verdere) vervolging plaats. (...)
Uitzondering bij recidive
In geval van aantoonbare recidive binnen vijf jaar na de oplegging van een bestuurlijke boete, dan wel een transactie of veroordeling voor een soortgelijk feit wordt, indien het nadeel van de laatst geconstateerde te vervolgen fraude ten minste € 3000 bedraagt, een strafrechtelijk onderzoek ingesteld, proces-verbaal opgemaakt en in beginsel gekozen voor strafrechtelijke afdoening.
Toelichting:
Bedoeld is hier zowel bestuurlijke als de strafrechtelijke recidive. (...) De termijn van vijf jaar neemt een aanvang op het moment dat hetzij door het uitvoeringsorgaan een beslissing ter zake van een vermoede fraude is genomen, hetzij een strafrechtelijke transactie is aangeboden of een veroordeling is uitgesproken."
3.8. Het Hof heeft, zoals hiervoor onder 3.4 is weergegeven, geoordeeld dat de omstandigheid dat de verdachte eerder ter zake van sociale fraude met politie en justitie in aanraking is gekomen een bijzondere omstandigheid is op grond waarvan van de in de Aanwijzing opgenomen hoofdregel kon worden afgeweken en dat daaraan niet afdoet dat de verdachte van dat feit is vrijgesproken. Dat oordeel geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
De Aanwijzing houdt immers in dat van de hoofdregel dat zaken met een nadeel tot € 6.000,-- in beginsel bestuurlijk worden afgedaan, kan worden afgeweken in geval van - voorzover hier van belang - aantoonbare recidive binnen vijf jaar na de oplegging van een bestuurlijke boete, dan wel een transactie of veroordeling voor een soortgelijk feit. Daarmee kan niet op één lijn worden gesteld dat tegen de verdachte eerder proces-verbaal is opgemaakt wegens sociale zekerheidsfraude en dat de verdachte voor dat feit is vervolgd en is vrijgesproken.
3.9. De middelen zijn dus terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 2 november 2004.