ECLI:NL:HR:2004:AQ8772

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00523/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van ambtenaren en openbaar gezag zonder vereiste klacht

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, gaat het om de vervolging van een verdachte voor belediging van ambtenaren en het openbaar gezag. De verdachte had in verschillende brieven beledigende uitlatingen gedaan over de burgemeester van Rozendaal en het college van burgemeester en wethouders. De zaak is ontstaan uit een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, waarin de verdachte gedeeltelijk werd vrijgesproken, maar ook werd veroordeeld voor eenvoudige belediging en smaadschrift. De Hoge Raad oordeelt dat voor de vervolging van belediging aan het openbaar gezag geen klacht vereist is, zoals vastgelegd in artikel 269 van het Wetboek van Strafrecht. Het Hof had ten onrechte het Openbaar Ministerie gedeeltelijk niet-ontvankelijk verklaard, maar de Hoge Raad besluit om om doelmatigheidsredenen niet in te gaan op de vernietiging van het arrest. De Hoge Raad verbetert de kwalificatie van het bewezen verklaarde feit en verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 5 oktober 2004, waarbij de vice-president en twee raadsheren betrokken waren. De zaak benadrukt de juridische nuances rondom belediging van ambtenaren en de vereisten voor vervolging.

Uitspraak

5 oktober 2004
Strafkamer
nr. 00523/04
LR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 10 juni 2003, nummer 21/002863-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Rechtbank te Arnhem van 13 september 2002 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1 subsidiair "eenvoudige belediging aangedaan aan het openbaar gezag, meermalen gepleegd" en "eenvoudige belediging aangedaan aan een ambtenaar ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd" en 2. "smaadschrift, aangedaan aan een ambtenaar ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening" veroordeeld tot drie weken gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een geldboete van éénduizend euro, subsidiair twintig dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
De beroepen zijn ingesteld door de verdachte en de Advocaat-Generaal bij het Hof. Het beroep van de Advocaat-Generaal bij het Hof is kennelijk niet gericht tegen de vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde. Namens de verdachte zijn geen middelen van cassatie voorgesteld.
De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep, dat het bestreden arrest moet worden vernietigd ten aanzien van de niet-ontvankelijkverklaringen van het Openbaar Ministerie, de kwalificatie van feit 2 en de strafoplegging, dat de kwalificatie van feit 2 door de Hoge Raad moet worden verbeterd, dat de zaak ten aanzien van de beslissing voor wat betreft het onder 1 subsidiair als laatste tenlastegelegde feit en de strafoplegging moet worden verwezen naar een aangrenzend gerechtshof opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep zal worden berecht en afgedaan en dat het beroep voor het overige moet worden verworpen.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep van de verdachte
Nu de verdachte niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 437, tweede lid, Sv zodat de verdachte niet in het beroep kan worden ontvangen.
4. Beoordeling van het eerste door de Advocaat-Generaal bij het Hof voorgestelde middel
4.1. Het eerste middel behelst de klacht dat het Hof het Openbaar Ministerie ten onrechte partieel niet-ontvankelijk heeft verklaard in de vervolging, te weten ten aanzien van een bepaalde zinsnede in het onder 1 subsidiair tenlastegelegde.
4.2. Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep, onder 1 subsidiair tenlastegelegd dat:
"hij in of omstreeks de periode van 2 december 1997 tot 16 april 1999 te Rozendaal, althans in het arrondissement Arnhem, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk een persoon en/of een ambtenaar gedurende of terzake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening en/of het openbaar gezag of een openbaar lichaam genaamd [het slachtoffer], (en/of) (de) burgemeester van de gemeente Rozendaal en/of het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Rozendaal, (telkens) bij geschrift(en) heeft beledigd, door mede te delen bij brief toegezonden aan de burgemeester van Rozendaal van 18 maart 1999:
".., heb ik de vergelijking aan hem voorgelegd tussen Hitler, Saddam-Houssein, Milosowitsch en u." (bijlage 4)
bij brief toegezonden aan burgemeester en wethouders van Rozendaal van 2 december 1997:
"Opnieuw is mij gebleken dat in uw college de werkwoorden "besturen" en "liegen" als volkomen synoniem van elkaar worden gezien." (bijlage 6)
bij brief toegezonden aan burgemeester en wethouders van Rozendaal van 12 december 1997:
"Ik heb daarbij toegezegd eveneens die schrijvens waarin van uw standvastige wijze van verkondigen van onwaarheden blijkt. . ." (bijlage 7)
bij brief toegezonden aan het gemeentebestuur van Rozendaal van 17 december 1997:
"Ondertekent desondanks in nieuwe functie voluit schrijvens die in strijd met de waarheid zijn"
(bijlage 9)
bij brief toegezonden aan burgemeester en wethouders van Rozendaal van 13 januari 1998:
"Het verkondigen van onwaarheden blijkt u als klonen in het bloed en in de genen te zitten; U kunt kennelijk niet anders." (bijlage 15)
bij brief toegezonden aan [het slachtoffer] van 15 april 1999:
"Vervolgens presteert u het ook nog eens om valse aangifte er van te doen dat ik u voor leugenaar uitmaak. Voor de goede orde: dat bent u, en die openlijke betiteling zult u van mij dan ook net zo lang horen tot u uw excuses voor dat liegen weet aan te bieden." (bijlage 26)."
4.3. Het Hof heeft met betrekking tot de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie overwogen:
"Het Hof acht het openbaar ministerie ten aanzien van de volgende zinsnede onder 1 subsidiair telastegelegd:
"bij brief toegezonden aan [het slachtoffer] van 15 april 1999: "Vervolgens presteert u het ook nog eens om valse aangifte er van te doen dat ik u voor leugenaar uitmaak. Voor de goede orde: dat bent u, en die openlijke betiteling zult u van mij dan ook net zo lang horen tot u uw excuses voor dat liegen weet aan te bieden (bijlage 26)"
niet ontvankelijk nu ter zake van dit gedeelte van de tenlastelegging de vereiste klacht ontbreekt, immers deze is gedaan op 6 april 1999."
4.4. De tenlastelegging is wat betreft het onder 1 subsidiair tenlastegelegde feit toegesneden op art. 266 in verbinding met art. 267 Sr. Het Hof heeft miskend dat ingevolge art. 269 Sr voor de vervolging van het misdrijf belediging geen klacht vereist is van hem tegen wie dit misdrijf is gepleegd indien de belediging wordt aangedaan aan het openbaar gezag, een openbaar lichaam of een openbare instelling, dan wel aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
4.5. Het oordeel van het Hof, inhoudende dat het Openbaar Ministerie ten aanzien van genoemd onderdeel van het tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging is nu terzake de vereiste klacht ontbreekt, geeft derhalve blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel treft daarom doel.
4.6. Echter, in aanmerking genomen dat de verdachte geen middelen van cassatie heeft doen voorstellen, en voorts dat in het geval dat - na ontvankelijkverklaring van de Officier van Justitie in de strafvervolging voor wat betreft het in het middel bedoelde onderdeel van de tenlastelegging onder 1 subsidiair - ook dat onderdeel zou worden bewezenverklaard, die omstandigheid geen wezenlijke verzwaring zou meebrengen van de aard en ernst van hetgeen onder 1 subsidiair in zijn geheel is bewezenverklaard, zal de Hoge Raad om doelmatigheidsredenen ervan afzien om op grond van het onder 4.5 overwogene het bestreden arrest te vernietigen met verwijzing van de zaak naar een aangrenzend gerechtshof.
5. Beoordeling van het tweede en het derde door de Advocaat-Generaal bij het Hof voorgestelde middel
5.1. Het tweede middel behelst de klacht dat het Hof het Openbaar Ministerie ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard ten aanzien van de onder 2 tenlastegelegde belediging. Het derde middel strekt ten betoge dat het Hof het onder 2 bewezenverklaarde op onjuiste wijze heeft gekwalificeerd.
5.2. Het tweede middel kan wegens gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. Weliswaar heeft het Hof overwogen dat het het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk acht in de vervolging ten aanzien van de tenlastegelegde belediging van [het slachtoffer] omdat een klacht ontbreekt, maar het arrest behelst de desbetreffende beslissing niet, terwijl het Hof het onder 2 tenlastegelegde wel heeft bewezenverklaard.
5.3. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 17 augustus 1999 te Rozendaal, opzettelijk de eer en/of de goede naam van een ambtenaar terzake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten van [het slachtoffer], de burgemeester van Rozendaal, heeft aangerand, immers heeft hij met voormeld doel aan burgemeester en wethouders en [betrokkene 1] - zakelijk weergegeven - medegedeeld bij brief van 17 augustus 1999: "Ik mag u wel verzoeken om uw Führer, Hare Hoogheid de burgemeester van Rozendaal,... ."
5.4. Het Hof heeft het onder 2 bewezenverklaarde gekwalificeerd als "smaadschrift, aangedaan door een ambtenaar ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening". Dit ten onrechte. Het derde middel is dus terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal, met vernietiging van de bestreden uitspraak in zoverre, de kwalificatie verbeteren.
6. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het cassatieberoep;
Vernietigt de bestreden uitspraak, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, doch uitsluitend wat betreft de kwalificatie van het onder 2 bewezenverklaarde;
Kwalificeert het onder 2 bewezenverklaarde feit als "eenvoudige belediging, aangedaan aan een ambtenaar ter zake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening";
Verwerpt het beroep van de Advocaat-Generaal bij het Hof voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 5 oktober 2004.