ECLI:NL:HR:2004:AQ8088
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- P.C. Kop
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Cassatie inzake gezag over minderjarige na overlijden moeder
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 november 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende het gezag over een minderjarige dochter na het overlijden van de moeder. De vader, verzoeker tot cassatie, had in 2002 verzocht om met het gezag over zijn dochter belast te worden, nadat de moeder was overleden. De moeder had de vader erkend als de vader van de dochter, die op 4 augustus 1991 was geboren. De voogdes, die testamentair was aangewezen door de moeder, heeft het verzoek van de vader bestreden. De rechtbank te Amsterdam heeft in een tussenbeschikking de Raad voor de Kinderbescherming om advies gevraagd, waarna de vader bij eindbeschikking op 12 februari 2003 met het gezag over de dochter werd belast. De voogdes ging hiertegen in hoger beroep bij het gerechtshof te Amsterdam, dat op 9 juli 2003 de beschikking van de rechtbank vernietigde en het verzoek van de vader afwees.
De vader heeft vervolgens cassatie ingesteld. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de juiste maatstaf had gehanteerd bij de beoordeling van het verzoek van de vader. De Hoge Raad benadrukte dat aan gezag door een ouder de voorkeur wordt gegeven boven gezag door een bij testament aangewezen derde, tenzij er gegronde vrees bestaat dat de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd. De Hoge Raad concludeerde dat het hof terecht had geoordeeld dat de vader niet in staat was om de nodige stabiliteit en rust te bieden aan de dochter in het verwerkingsproces van het overlijden van de moeder. De Hoge Raad verwierp het beroep van de vader, waarmee de beschikking van het hof in stand bleef.