ECLI:NL:HR:2004:AP9660
Hoge Raad
- Cassatie
- A.G. Pos
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- A.R. Leemreis
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Erkenning van kinderen naar Turks recht en de toepassing van de Wet op de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om de erkenning van kinderen door A in Turkije en de vraag of deze kinderen als eigen kinderen kunnen worden beschouwd voor de toepassing van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De belanghebbende, getrouwd met A, ontving een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 1999, waarbij A een bedrag van ƒ 18.200 in aftrek bracht als buitengewone lasten voor het levensonderhoud van drie in Turkije erkende kinderen. De Inspecteur handhaafde de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Hierop volgde cassatie bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat de kinderen alleen als eigen kinderen van A kunnen worden beschouwd indien er erkenning heeft plaatsgevonden naar Nederlands recht. De Hoge Raad stelt vast dat volgens het Nederlands internationaal privaatrecht een in het buitenland tot stand gekomen familierechtelijke relatie ook in Nederland erkend wordt. Dit betekent dat als de erkenning door A in Turkije rechtsgeldig is, de kinderen als 'zijn kinderen' moeten worden aangemerkt volgens artikel 46 van de Wet. Aangezien het Hof deze maatstaf niet heeft toegepast, vernietigt de Hoge Raad de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling.
De Hoge Raad gelast tevens dat de Staat het griffierecht van € 82 aan belanghebbende vergoedt. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van internationale erkenning van familierechtelijke betrekkingen en de noodzaak om deze in de belastingwetgeving te integreren.