3.3 Bij zijn tussenarrest van 20 september 2000 heeft het hof, dat een nieuw deskundigenonderzoek noodzakelijk oordeelde, partijen in de gelegenheid gesteld om bij akte a) uiteen te zetten of zij, naast de door de rechtbank geformuleerde vragen nog aanvullende vragen noodzakelijk achtten, en om daaromtrent inhoudelijke voorstellen te doen en b) een voorstel te doen omtrent aantal, persoon en de hoedanigheid van de te benoemen deskundige(n). Bij zijn tussenarrest van 28 november 2001 heeft het hof vervolgens - na onder meer te hebben overwogen (rov. 12) dat het onnodig was om, in aanvulling op de door de rechtbank reeds geformuleerde vragen, nadere en meer gedetailleerde vragen aan de deskundige voor te leggen nu de door partijen bij akte gestelde vragen ofwel reeds besloten lagen in de bestaande vraagstelling ofwel niet voldeden aan de door het hof in dat arrest onder 11 genoemde uitgangspunten - de door [eiseres] als zodanig voorgedragen kaakchirurg prof. dr. R. Koole tot deskundige benoemd teneinde een onderzoek in te stellen en schriftelijk bericht uit te brengen omtrent de volgende, in vrijwel dezelfde bewoordingen ook door de rechtbank aan de door haar benoemde deskundigen voorgelegde, vragen:
"1. Is er bij [eiseres] medisch aanwijsbaar of aantoonbaar letsel of schade samenhangend met de behandeling door [verweerder] die in deze procedure aan de orde is?
2. Zo ja, is dit - getoetst aan de zorg die van [verweerder] als goed medisch hulpverlener in de gegeven omstandigheden in acht diende te nemen en gelet op de op hem als medisch specialist rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de ten tijde van de behandeling voor medisch hulpverleners geldende professionele standaard - te beschouwen als gevolg van een fout of verwijtbaar of vermijdbaar onzorgvuldig handelen van [verweerder] en, zo zulks ja, waarom en in welke mate? Wilt u in uw beschouwingen hierover in elk geval betrekken:
- het aan de operatie voorafgaand onderzoek;
- de vraag of de gekozen behandelwijze aangewezen was;
- de vraag of de operatie op 9 september 1986 als mede de daaropvolgende nabehandeling voldoen aan hetgeen van een redelijk bekwaam en redelijk handelend medisch specialist als [verweerder] kon worden verwacht, daarbij mede rekening houdend met de erkenning door [verweerder] dat de rechter ophangdraad onjuist was bevestigd, alsmede met de ten processe als onweersproken vaststaande tijdstippen van verwijdering van de linker en rechter ophangdraad, te weten 1 respectievelijk 10 oktober 1986;
- het feit dat [eiseres] de nabehandeling door [verweerder] op 23 december 1986 heeft beëindigd.
3. Zijn er andere factoren in het spel, die aan de klachten of symptomen van [eiseres] bijdragen, of is er een ziekelijke afwijking aanwezig die de genezing ervan belemmert?
4. In hoeverre brengen de onder 2 bedoelde gevolgen - voorzover door u vastgesteld - beperkingen met zich mee:
- in het dagelijks leven;
- in de vrijetijdsbesteding;
- bij het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden;
- bij het verrichten van loonvormende arbeid.
5. Bestaat er naar uw oordeel ten aanzien van de aanwezige afwijkingen/klachten een eindtoestand, danwel een stationaire toestand?
6. Zo niet, verwacht u dan een verbetering, danwel een verslechtering? Wilt u zo mogelijk aangeven in welke mate en op welk termijn?
7. Heeft u nog therapeutische suggesties teneinde de huidige klachten van betrokkene te doen verminderen?
8. Is er sprake van blijvende invaliditeit, enerzijds ten opzichte van beroepsbezigheden en anderzijds in de zin van functionele invaliditeit, een en ander weer uitsluitend voor wat betreft de gevolgen als onder 2 bedoeld.
9. Geeft het onderzoek u nog aanleiding tot andere opmerkingen die voor het hof van belang kunnen zijn bij de beoordeling van de zaak?"