ECLI:NL:HR:2004:AP8464

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00297/04 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in hoger beroep tegen afwijzing vordering verlenging gevangenhouding

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) in hoger beroep tegen een beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage, waarin de vordering tot verlenging van de gevangenhouding van de verdachte werd afgewezen. De Hoge Raad heeft op 21 september 2004 uitspraak gedaan in cassatie tegen de beschikking van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 januari 2004. De zaak betreft de verdachte, geboren in Marokko in 1981, die ten tijde van de aanzegging gedetineerd was in het Justitieel Complex 'Willem II' te Tilburg.

De Advocaat-Generaal bij het Hof had een middel van cassatie voorgesteld, waarbij werd betoogd dat het Hof de Officier van Justitie ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard in zijn hoger beroep. Het Hof had overwogen dat het niet in het bezit was van het appelmemorie ten tijde van de behandeling van de zaak. De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting van het Hof, dat het OM na een tegen een beschikking ingesteld appèl op straffe van niet-ontvankelijkheid een schriftuur met grieven moet indienen, geen steun vindt in het recht, met name niet in artikel 447, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden beschikking en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zodat de zaak opnieuw kan worden behandeld op basis van het bestaande hoger beroep. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak voor het Hof om de ontvankelijkheid van het OM in hoger beroep correct te beoordelen, zonder onterecht te eisen dat er een schriftuur met grieven moet worden ingediend. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de procedurele rechten van het OM in strafzaken.

Uitspraak

21 september 2004
Strafkamer
nr. 00297/04 B
AGJ/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 januari 2004, nummer 09/901047-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1981, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Justitieel Complex "Willem II" te Tilburg.
1. De bestreden beschikking
Het Hof heeft in hoger beroep de Officier van Justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden beschikking zal vernietigen en de zaak zal terugwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak naar aanleiding van het door de Officier van Justitie ingestelde hoger beroep opnieuw zal worden beslist.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof de Officier van Justitie ten onrechte, althans op ontoereikende gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard in diens hoger beroep.
3.2. Het Hof heeft de Officier van Justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 17 december 2003, houdende de afwijzing van de vordering tot verlenging van de gevangenhouding van de verdachte. Het Hof heeft daartoe overwogen "dat het hof niet in het bezit is van het appelmemorie ten tijde van de behandeling van de zaak in hoger beroep".
3.3. Aan de beslissing van het Hof ligt de opvatting ten grondslag dat het Openbaar Ministerie na een tegen een beschikking ingesteld appèl op straffe van niet-ontvankelijkheid van dat beroep een schriftuur houdende zijn grieven moet indienen. Die opvatting vindt evenwel geen steun in het recht en met name niet in art. 447, eerste lid, Sv, zoals deze bepaling luidt sedert de op 1 mei 1992 in werking getreden Wet van 27 november 1991, Stb. 663, houdende enkele wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten, in het bijzonder betreffende bepalingen houdende termijnen.
3.4. Het middel is derhalve gegrond.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden beschikking;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 september 2004.