ECLI:NL:HR:2004:AP6882

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/148HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van de Hoge Raad inzake BON MANAGEMENT EN PARTICIPATIE B.V. tegen LAGEJA ELEKTROTECHNIEK B.V. en [verweerster 1]

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 september 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen BON MANAGEMENT EN PARTICIPATIE B.V. (hierna: BMP) en LAGEJA ELEKTROTECHNIEK B.V. en een andere verweerster. De zaak begon met een dagvaarding door de verweersters in cassatie, die BMP in 1996 voor de rechtbank te Utrecht hadden gedaagd. De verweersters vorderden betaling van aanzienlijke bedragen, vermeerderd met vertragingsrente. De rechtbank wees de vorderingen af in een vonnis van 26 november 1997, waarop de verweersters hoger beroep instelden bij het gerechtshof te Amsterdam. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank in een eindarrest van 27 februari 2003 en veroordeelde BMP tot betaling van bedragen aan de verweersters, vermeerderd met wettelijke rente. BMP ging in cassatie tegen de arresten van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van BMP niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwierp het beroep en veroordeelde BMP in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweersters waren begroot op een totaalbedrag van € 5.766,34.

Uitspraak

3 september 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/148HR
JMH/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
BON MANAGEMENT EN PARTICIPATIE B.V.,
gevestigd te Maarssen,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. A.H. Vermeulen,
t e g e n
1. [Verweerster 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. LAGEJA ELEKTROTECHNIEK B.V.,
gevestigd te Maarssen,
VERWEERSTERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweersters in cassatie - verder afzonderlijk te noemen: [verweerster 1] en Lageja - hebben bij exploot van 22 oktober 1996 eiseres tot cassatie - verder te noemen: BMP - gedagvaard voor de rechtbank te Utrecht en gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, BMP te veroordelen om aan [verweerster 1] te betalen ƒ 129.641,-- en aan Lageja ƒ 402.262,--, telkens te vermeerderen met de contractuele vertragingsrente vanaf de dag der dagvaarding, respectievelijk vanaf 30 augustus 1996 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van BMP in de kosten van deze procedure, waaronder die van de gelegde beslagen.
BMP heeft de vorderingen bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 26 november 1997 de vorderingen afgewezen.
Tegen dit vonnis hebben [verweerster 1] en Lageja hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Bij memorie van grieven hebben zij hun eis gewijzigd en gevorderd het vonnis waarvan beroep te vernietigen en BMP alsnog bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen:
primair tot betaling aan [verweerster 1] van een bedrag van ƒ 129.641,-- en aan Lageja van een bedrag van ƒ 402.262,--, althans van zodanige bedragen als het hof redelijk en billijk zal achten, alles vermeerderd met de wettelijke vertragingsrente vanaf de dag van de dagvaarding in eerste aanleg tot aan de dag der algehele voldoening
subsidiair tot het veroordelen van BMP de door hen geleden schade te vergoeden op andere wijze, en
meer subsidiair door hen in staat te stellen de aangebrachte zaken wederom tot zich te nemen, dan wel tot het treffen van een voorziening zoals het hof moge behagen,
een en ander met veroordeling van BMP in de kosten van beide instanties met inbegrip van de kosten in verband met de op 8 oktober 1996 ten laste van BMP gelegde beslagen.
Bij tussenarrest van 19 november 1998 heeft het hof een comparitie van partijen gelast en bij tussenarrest van 18 november 1999 een deskundigenonderzoek bevolen, een deskundige benoemd en een aantal vragen geformuleerd. Na deskundigenbericht heeft het hof bij eindarrest van 27 februari 2003 het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, BMP veroordeeld aan [verweerster 1] € 44.412,38 (ƒ 97.872,--) en aan Lageja € 122.126,32 (ƒ 269.131,--) te betalen, telkens verhoogd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 22 oktober 1996 tot aan de dag van de algehele voldoening, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
De arresten van het hof van 18 november 1999 en 27 februari 2003 zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de twee laatstvermelde arresten van het hof heeft BMP beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerster 1] en Lageja is verstek verleend.
BMP heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt BMP in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster 1] en Lageja begroot op € 4.401,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren D.H. Beukenhorst, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door vice-president P. Neleman op 3 september 2004.