ECLI:NL:HR:2004:AP6783
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aanslag vennootschapsbelasting en vervangingsreserve
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting die aan belanghebbende, X B.V., is opgelegd voor het jaar 1995. De aanslag, vastgesteld op een belastbaar bedrag van ƒ 1.198.559, werd na bezwaar door de Inspecteur gehandhaafd. Belanghebbende ging in beroep bij het Gerechtshof, dat het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft belanghebbende cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in, waarop belanghebbende een conclusie van repliek indiende. De Advocaat-Generaal J.A.C.A. Overgaauw concludeerde op 18 mei 2004 tot gegrondverklaring van het beroep.
De Hoge Raad oordeelde dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven. De overige middelen behoefden geen behandeling, en de Hoge Raad kon de zaak zelf afdoen. Het standpunt van belanghebbende werd als juist bevonden, wat leidde tot een belastbare winst van negatief ƒ 40.472. De Hoge Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en de uitspraak van de Inspecteur, en verminderde de aanslag tot nihil. Tevens werd het verlies over 1995 vastgesteld op ƒ 40.472. De Hoge Raad gelastte dat de Staat aan belanghebbende het griffierecht vergoedt, en veroordeelde de Staatssecretaris van Financiën en de Inspecteur in de kosten van het geding.
De zaak betreft belangrijke juridische overwegingen met betrekking tot de werking van de vervangingsreserve en de fiscale eenheid, en de Hoge Raad bevestigde dat belanghebbende de vervangingsreserve mocht handhaven, ondanks de splitsing van de fiscale eenheid. Dit arrest biedt inzicht in de toepassing van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en de relevante standaardvoorwaarden.