ECLI:NL:HR:2004:AP5230

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
39719
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake navorderingsaanslag vennootschapsbelasting X3 N.V.

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 december 2004 uitspraak gedaan in cassatie op het beroep van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 februari 2003. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting die was opgelegd aan X3 N.V., statutair gevestigd te Curaçao, voor het jaar 1993. De navorderingsaanslag betrof een belastbaar bedrag van ƒ 1.649.422, met een verhoging van 50 procent van de nagevorderde belasting. Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna X3 N.V. in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de bestreden aanslag, waarop de Staatssecretaris cassatie instelde.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de Inspecteur niet beschikte over het voor navordering vereiste 'nieuwe' feit, zoals bedoeld in artikel 16, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. De Hoge Raad oordeelde dat de oordelen van het Hof niet blijk geven van een onjuiste rechtsopvatting en dat deze oordelen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, niet in cassatie kunnen worden getoetst. De Hoge Raad heeft het beroep van de Staatssecretaris ongegrond verklaard en hem veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 2174 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is openbaar uitgesproken en de kosten van het geding in cassatie zijn voor rekening van de Staatssecretaris van Financiën.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere beslissing van het Gerechtshof en onderstreept het belang van de vereisten voor navordering in belastingzaken. De zaak illustreert ook de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van rechtszekerheid en het handhaven van de juiste toepassing van belastingwetgeving.

Uitspraak

Nr. 39.719
17 december 2004
EC
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 19 februari 2003, nr. P01/01131, betreffende na te melden aan X3 N.V., statutair gevestigd te Curaçao, Nederlandse Antillen, opgelegde navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.649.422, met een verhoging van 50 percent van de nagevorderde belasting, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de bestreden aanslag vernietigd. 's Hofs uitspraak is aan dit arrest gehecht. Eveneens is aan dit arrest gehecht de uitspraak van het Hof van 19 februari 2003, nr. P01/00398, waarnaar - met betrekking tot de door het Hof vastgestelde feiten - in de eerder vermelde uitspraak is verwezen.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal J.A.C.A. Overgaauw heeft op 4 maart 2004 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep en verwijzing van de zaak.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten zoals deze zijn vermeld in de overwegingen 2.1.1 tot en met 2.6.10 van de uitspraak van het Hof van 19 februari 2003, nr. P01/00398.
3.2.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur ter zake van de onderhavige navorderingsaanslag niet beschikt over het voor navordering vereiste "nieuwe" feit, als bedoeld in artikel 16, lid 1, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Middel I bestrijdt dit oordeel.
3.2.2. Het Hof heeft voor zijn oordeel beslissend geacht of de Inspecteur ultimo 1996 over zoveel informatie beschikte, althans had behoren te beschikken, dat hij een aanslag had kunnen en behoren op te leggen. Het Hof heeft geoordeeld dat dit het geval is. Het heeft daartoe (in de rechtsoverwegingen 5.2.1.1 tot en met 5.2.1.3) feiten en omstandigheden onderzocht en beoordeeld, op grond waarvan het tot het oordeel komt dat de Inspecteur ultimo 1996 - toen de termijn voor het opleggen van een primitieve aanslag over het jaar 1993 ten einde liep - over zodanige gegevens beschikte dan wel had kunnen beschikken dat hij het opleggen van een primitieve aanslag niet had mogen nalaten, waarbij het Hof kennelijk het oog heeft gehad op gegevens waaruit de Inspecteur redelijkerwijs de conclusie had behoren te trekken dat de feitelijke leiding van belanghebbende in Nederland werd uitgeoefend.
3.2.3. Voormelde oordelen geven geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kunnen, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Zij zijn ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het middel faalt derhalve.
3.3. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat belanghebbende niet te kwader trouw is ter zake van het (niet) doen van aangifte, dan wel ter zake van het (niet, althans niet adequaat) verstrekken van informatie, waaronder is te verstaan, aldus het Hof, het opzettelijk onthouden van informatie, respectievelijk het opzettelijk onjuist informeren van de Inspecteur.
3.4. Middel II komt tegen dit oordeel op. Op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal, in punt 2.14, faalt het eveneens.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep van de Staatssecretaris ongegrond,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2174 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2004.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 409.