9 juli 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/057 HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
DUPLICADO B.V., voorheen genaamd Graphic Relation Sneldruk B.V.,
gevestigd te Breda,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
Mr. A. GOEDKOOP, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Freriks Graphics B.V.,
kantoorhoudende te Breda,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: Duplicado - heeft van Freriks Graphics B.V., hierna: Freriks, te vorderen een bedrag van ƒ 77.025,-- in hoofdsom, vermeerderd met ƒ 7.702,50 aan buitengerechtelijke incassokosten en vertragingsrente tot een bedrag van ƒ 12.062,95 tot de dag der faillietverklaring (tot 24 juni 1992) met aanspraak op preferentie.
Duplicado heeft ter terechtzitting van de rechtbank te Breda van 18 augustus 1998 een vordering tot voeging van drie ten processe bedoelde renvooiprocedures, waaronder de onderhavige, alsmede een eis tot verificatie ingediend en gevorderd dat zij op grond van het hoofdelijk schuldenaarschap van Freriks en op grond van de pandakte tot een bedrag van ƒ 96.790,45 wordt toegelaten als crediteur met preferentie als separatist en voorzover de opbrengst van de verpande zaken dat niet toelaat als concurrente crediteur met veroordeling van verweerder in cassatie - verder te noemen: de curator - in diens hoedanigheid in de proceskosten.
De curator heeft zich met betrekking tot de vordering tot voeging van de drie renvooiprocedures gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en de verificatievordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 8 juni 1999 de vorderingen afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft Duplicado hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij tussenarrest van 28 maart 2002 heeft het hof de vordering tot voeging afgewezen en de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van de curator.
Bij eindarrest van 3 oktober 2002 heeft het hof het vonnis van de rechtbank waarvan beroep bekrachtigd.
Het eindarrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het eindarrest van het hof heeft Duplicado beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De curator heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de curator mede door mr. J. Brandt, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van Duplicado heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Betrokkene 1] was in 1990 directeur/enig aandeelhouder van Graphic Relation B.V., later genaamd Freriks Graphics B.V. (hierna: Graphics). Graphics was toen 100% aandeelhouder van drie besloten vennootschappen: Sneldruk (later: Duplicado genaamd), Printing en For Example (later Freriks Reproservice genaamd, hierna: Reproservice). [Betrokkene 1] was tevens vennoot van v.o.f. [A] (verder: de v.o.f.).
(ii) In december 1990 heeft [betrokkene 1] onderhandelingen gevoerd met T.J. Freriks (Beheer) B.V. (verder: Freriks) over de overdracht van zijn aandelen in Graphics. Tussen partijen is een schriftelijke overeenkomst van 2 januari 1991 tot stand gekomen waarbij [betrokkene 1] zijn aandelen in Graphics heeft verkocht aan Freriks. De aandelen van Graphics in Sneldruk en Printing waren hiervan uitgezonderd. De prijs werd vastgesteld op ƒ 650.000,--, met de mogelijkheid van een correctie naar aanleiding van de jaarstukken, te betalen in drie termijnen. De arbeidsovereenkomst met [betrokkene 1] werd geacht te zijn ontbonden per 31 december 1990. Op 26 juni 1991 is [betrokkene 1] uitgeschreven als statutair directeur van Graphics en op 27 juni 1991 heeft hij de aandelen overgedragen aan Freriks.
(iii) Bij akte van 31 december 1990, geregistreerd op 7 maart 1991, heeft Graphics zich als hoofdelijk medeschuldenaar gesteld voor de voldoening van alle vorderingen die de v.o.f., Sneldruk en [betrokkene 1] hadden of in de toekomst zouden verkrijgen op Reproservice. [Betrokkene 1] heeft deze overeenkomst ondertekend namens alle betrokken partijen. Freriks was op 2 januari 1991 niet van deze overeenkomst op de hoogte.
(iv) Bij op dezelfde datum geregistreerde akte van 15 mei 1991 heeft Graphics, vertegenwoordigd door [betrokkene 1], alle in haar bezit zijnde activa/bedrijfsmiddelen in pand gegeven aan Sneldruk en de v.o.f., die eveneens werden vertegenwoordigd door [betrokkene 1], als zekerheid voor openstaande vorderingen van dezen op Graphics.
(v) Graphics is op 24 juni 1992 in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. Goedkoop tot curator. Freriks is op 28 juni 1994 in staat van faillissement verklaard.
(vi) Ook Reproservice is failliet verklaard. Haar curator, mr. Klaassen, heeft de vordering van Sneldruk ten bedrage van ƒ 96.790,45 in dit faillissement erkend.
(vii) Sneldruk heeft voor dit bedrag ook een vordering ingediend in het faillissement van Graphics waarbij zij aanspraak maakte op een preferente positie, een en ander met een beroep op de inhoud van de hiervoor in (iii) en (iv) vermelde akten.
3.2 De curator in het faillissement van Graphics heeft de hiervoor in 3.1 onder (vii) vermelde vordering van Sneldruk betwist. De rechter-commissaris heeft vervolgens de zaak naar de zitting van de rechtbank verwezen. De rechtbank heeft het verweer van de curator dat [betrokkene 1] niet bevoegd was Graphics te vertegenwoordigen aanvaard en de eis van Sneldruk tot verificatie van haar vordering afgewezen. Het hof heeft in zijn tussenarrest de tegen dit oordeel aangevoerde grieven gegrond geacht en vervolgens ook de overige verweren van de curator verworpen, waarna het hof partijen in de gelegenheid heeft gesteld in te gaan op de door het hof aan de orde gestelde vraag of de door de curator aangevoerde feiten een beroep op het bepaalde in art. 2:256 BW, te weten dat [betrokkene 1] uit hoofde van een tegenstrijdig belang met Graphics niet bevoegd was Graphics bij de hoofdelijkheidsverklaring en verpanding te vertegenwoordigen, kunnen rechtvaardigen. In zijn eindarrest heeft het hof geoordeeld dat zowel bij de hoofdelijkheidsverklaring als bij de verpanding sprake is van een tegenstrijdig belang tussen Graphics en haar bestuurder [betrokkene 1] (rov. 8.2.1). Vervolgens heeft het hof overwogen dat [betrokkene 1] ten tijde van het aangaan van de desbetreffende overeenkomsten op grond van art. 15 lid 3 van de statuten van Graphics niet bevoegd was haar te vertegenwoordigen (rov. 8.3.3). Het hof heeft vastgesteld dat [betrokkene 1] niet door de algemene vergadering van aandeelhouders van Graphics overeenkomstig het bepaalde in art. 20 van de statuten was aangewezen om Graphics bij de hoofdelijkheidsverklaring en verpanding te vertegenwoordigen. Anders dan Sneldruk heeft gesteld, bracht het feit dat [betrokkene 1] ten tijde van beide rechtshandelingen enig aandeelhouder was van Graphics, naar het oordeel van het hof niet mee dat hij uit dien hoofde bevoegd was Graphics te vertegenwoordigen. Ook achtte het hof niet van belang dat [betrokkene 1], indien hij door zichzelf als 100% aandeelhouder van Graphics als bijzonder vertegenwoordiger was aangewezen, de rechtshandelingen ook namens Graphics zou hebben verricht. Nu bedoeld besluit van de algemene vergadering ontbreekt, moet, aldus het hof, worden geoordeeld dat de curator zich terecht heeft beroepen op de onbevoegdheid van [betrokkene 1] om Graphics bij het verrichten van beide rechtshandelingen met Sneldruk te vertegenwoordigen (rov. 8.3.4).
3.3.1 Middel I verwijt het hof dat het zijn taak als appelrechter heeft miskend door partijen in de gelegenheid te stellen in te gaan op de vraag of art. 2:256 BW van toepassing is, nu, kort gezegd, de curator zich daarop niet had beroepen en het hof had moeten volstaan met het gegrond verklaren van het hoger beroep.
3.3.2 Het middel neemt tot uitgangspunt dat het hof op grond van art. 48 (oud), thans art. 25 Rv., bevoegd was de rechtsgronden (ambtshalve) aan te vullen en bestrijdt daarom - terecht - niet dat het hof de hiervoor genoemde vraag aan de orde mocht stellen.
3.3.3 Voor zover aan het middel ten grondslag ligt dat het hof met zijn vraag buiten de rechtsstrijd van partijen is getreden, ziet het eraan voorbij dat deze vraag betrekking had op het geschilpunt dat partijen verdeeld hield, en dat het hof slechts een andere kwalificatie heeft gegeven aan de daarbij door de curator aangevoerde feiten.
3.3.4 Het hof heeft partijen niet voor een ontoelaatbare verrassing gesteld met zijn beslissing. Het hof heeft partijen immers in de gelegenheid gesteld zich over de door het hof gestelde vraag uit te laten voordat het een beslissing heeft genomen.
3.3.5 De omstandigheid dat deze vraag in eerste aanleg niet in het processuele debat was betrokken, stond niet eraan in de weg dat het hof de bedoelde vraag aan partijen voorlegde, en hen in de gelegenheid stelde hierop bij akte in te gaan. Geen rechtsregel brengt immers mee dat in hoger beroep alleen mag worden geoordeeld over hetgeen ook al in eerste aanleg is behandeld en beslist.
3.3.6 Anders dan onderdeel 1.3 van het middel betoogt, was het voor de toepassing van art. 2:256 BW niet nodig dat de curator zich uitdrukkelijk op deze bepaling had beroepen en een daarop gebaseerde vordering had ingesteld.
3.3.7 Op het vorenstaande stuiten alle klachten van het middel af.
3.4.1 Voor zover middel II in onderdeel 2.1.voortbouwt op middel I moet het delen in het lot daarvan.
3.4.2 Ook overigens kan dit middel niet tot cassatie leiden. Anders dan het middel veronderstelt, gaat het in deze procedure niet om de beantwoording van de vraag of een bepaald besluit van de algemene vergadering van aandeelhouders nietig of vernietigbaar was, doch om de gebondenheid van Graphics aan bepaalde overeenkomsten in verband met de bevoegdheid van [betrokkene 1] haar te vertegenwoordigen. De curator heeft zich erop beroepen dat deze gebondenheid niet bestond en het hof heeft dit beroep, met aanvulling van de rechtsgronden, juist geacht. Art. 2:256 strekt ter bescherming van de belangen van de vennootschap en is niet, zoals [betrokkene 1] betoogt, alleen in het belang van de aandeelhouders geschreven. In geval van faillissement komt een beroep op het ontbreken van vertegenwoordigingsbevoegdheid derhalve toe aan de curator.
3.5.1 Middel III keert zich met een reeks van klachten tegen het eindarrest van het hof. Deze klachten falen echter op grond van het navolgende.
3.5.2 Het middel ziet in de eerste plaats eraan voorbij dat de strekking van art. 2:256 - en van het daarop gebaseerde art. 15 lid 3 van de statuten van Graphics - is te voorkomen dat de bestuurder bij zijn handelen zich (met name) laat leiden door zijn persoonlijk belang in plaats van (uitsluitend) het belang van de vennootschap dat hij heeft te dienen. Art. 2:256 is niet slechts van toepassing indien zeker is dat de betrokken rechtshandeling daadwerkelijk tot benadeling zal leiden. Van een tegenstrijdig belang als bedoeld in deze bepaling kan voorts ook sprake zijn wanneer, zoals in dit geval, de directeur/enig aandeelhouder heeft gehandeld met een andere vennootschap waarbij hij nauw betrokken is. Niet noodzakelijk is dat de bestuurder van de vennootschap in privé bij de overeenkomst partij is. Een tegenstrijdig belang kan eveneens bestaan, wanneer de hoedanigheden van bestuurder/enig aandeelhouder van de beide vennootschappen die de transactie aangaan, in één persoon zijn verenigd. In dat geval lopen de belangen van de beide vennootschappen niet noodzakelijkerwijs samen en kan niet zonder meer worden aangenomen dat de aandeelhoudersvergadering het onbevoegde handelen van de bestuurder (stilzwijgend) heeft bekrachtigd, van welke bekrachtiging ook overigens in dit geding niet is gebleken. Uit de aan art. 2:256 ten grondslag liggende beschermingsgedachte volgt ten slotte dat bij het bestaan van een tegenstrijdig belang een uitdrukkelijk besluit van de aandeelhouders nodig is om een bijzondere vertegenwoordiger aan te wijzen en dat een impliciet besluit daartoe niet voldoende is.
3.5.3 Voor zover het middel uitgaat van een andere rechtsopvatting dan hiervoor is vermeld, faalt het daarom. Ook de overige klachten van het middel kunnen geen doel treffen. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Duplicado in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op € 276,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice- president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens, A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 9 juli 2004.