ECLI:NL:HR:2004:AP4371

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/073HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijkse voorwaarden en verdeling van vermogen na echtscheiding

In deze zaak heeft de vrouw, eiseres tot cassatie, de man, verweerder in cassatie, gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam. De vrouw vorderde onder andere dat het bedrag van ƒ 72.500,-- dat de man had aangewend voor de aanschaf van een koopsompolis, gedeeld moest worden in het kader van de huwelijkse voorwaarden. De man heeft de vordering bestreden en in reconventie vorderingen ingesteld, waaronder een verzoek om de vrouw te veroordelen tot medewerking aan een taxatie van hun woning en het betalen van een bedrag van ƒ 8.332,--. De rechtbank heeft in haar vonnis van 15 juli 1998 de vordering van de vrouw met betrekking tot de waardevermeerdering van de beleggersrekening toegewezen, maar het meer of anders gevorderde afgewezen. De man heeft hoger beroep ingesteld, waarop de vrouw incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.

Het gerechtshof te Amsterdam heeft op 7 november 2002 in het principaal appel het vonnis van de rechtbank vernietigd en geoordeeld dat de vrouw de waardevermeerdering van de beleggersrekening per 14 augustus 1998 met de man bij helfte dient te delen. In het incidenteel appel heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De vrouw heeft vervolgens beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper, die tot verwerping van het beroep strekte, gevolgd. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

De Hoge Raad oordeelt dat de in het middel aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling oproepen. Het arrest is gewezen door de raadsheren en openbaar uitgesproken door de vice-president op 25 juni 2004.

Uitspraak

25 juni 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/073HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: de vrouw - heeft bij exploot van 19 februari 1998 verweerder in cassatie - verder te noemen: de man - op verkorte termijn gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren:
a. dat het bedrag van ƒ 72.500,-- dat de man op 1 februari 1995 uit de door hem ontvangen vergoeding ter zake van de beëindiging van het dienstverband heeft aangewend door aanschaf van een koopsompolis een besparing is, die in het kader van de afrekening ter zake van de huwelijkse voorwaarden tussen partijen gedeeld moet worden;
b. dat de waardevermeerdering van de belegging van de vrouw op de beleggersrekening van ƒ 133.000,-- naar ruim ƒ 180.000,-- een vermeerdering is van het haar in eigendom toebehorend vermogen en dat zij die vermeerdering niet krachtens de huwelijkse voorwaarden met de man hoeft te delen.
De man heeft de vordering bestreden en in reconventie gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. de vrouw te veroordelen haar medewerking te verlenen aan de taxatie van de woning aan de [a-straat 1] te [woonplaats], door een in het petitum genoemde makelaar, bij welke taxatie de man aanwezig dient te zijn;
b. de vrouw op grond van art. 4 van de huwelijkse voorwaarden van partijen te veroordelen een bedrag van ƒ 5.743,-- + ƒ 2.589,-- = ƒ 8.332,-- aan de man te voldoen;
c. de vrouw te gelasten binnen een maand na het te dezen te wijzen vonnis een overzicht van haar vermogen, dat met behulp van bespaarde inkomsten gedurende het huwelijk is gevormd - waaronder de belastingteruggaaf over 1996 en 1997 - aan de man over te leggen, met de veroordeling aan de man een dusdanig bedrag uit te keren dat gelijk staat aan de helft van de waarde van dit gevormde vermogen;
d. de vrouw te veroordelen om in verband met door de man voldane hypotheekrente een bedrag van ƒ 5.400,-- aan hem te vergoeden.
De vrouw heeft in reconventie de vorderingen van de man bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 15 juli 1998 in conventie voor recht verklaard dat de waardevermeerdering van de belegging van de vrouw op de beleggersrekening van - oorspronkelijk - ƒ 133.000,-- naar thans ƒ 180.000,-- een vermeerdering is van het haar in eigendom toebehorend vermogen en dat zij die vermeerdering niet krachtens de huwelijkse voorwaarden met de man hoeft te delen, het meer of anders gevorderde afgewezen, en in reconventie iedere verdere beslissing aangehouden.
Tegen dit in conventie gewezen vonnis heeft de man hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en daarbij haar eis gewijzigd en gevorderd voormeld vonnis te bevestigen voor zover daarbij in conventie een verklaring voor recht is gegeven met betrekking tot de waardevermeerdering van de beleggersrekening en voormeld vonnis te vernietigen voor zover daarbij de door haar gevraagde verklaring voor recht met betrekking tot het door de man aan de koopsompolis bestede bedrag van ƒ 72.500,-- is afgewezen en, opnieuw rechtdoende, te verklaren voor recht dat de waarde van de door de man met het bedrag van ƒ 72.500,-- aangekochte koopsompolis door hem met haar bij helfte moet worden verrekend, alles bij arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Bij arrest van 7 november 2002 heeft het hof in het principaal appel het vonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, voor recht verklaard dat de vrouw de waardevermeerdering van de beleggersrekening per 14 augustus 1998, groot ƒ 114.000,--, met de man bij helfte dient te delen, in het incidenteel appel het vonnis waarvan beroep bekrachtigd, en in het principaal en incidenteel appel het meer of anders gevorderde afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de vrouw mede door mr. J. Brandt, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep, met de onder (gewezen) echtgenoten gebruikelijke kostencompensatie.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, A.M.J. van Buchem-Spapens en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 25 juni 2004.