ECLI:NL:HR:2004:AP4229
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.L.M. Urlings
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Cassatie over bedrieglijke verkorting van rechten der schuldeisers in faillissement
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 november 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1946 en woonachtig te [woonplaats], was aangeklaagd voor het aannemen van een betaling ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers in het vooruitzicht van faillissement van [betrokkene 1]. De tenlastelegging betrof een betaling van fl. 143.000,-- die de verdachte had aangenomen, terwijl het faillissement van [betrokkene 1] reeds was aangevraagd. Het Hof had de verdachte veroordeeld tot een geldboete van dertigduizend euro, subsidiair 285 dagen hechtenis, en had hem vrijgesproken van een ander onderdeel van de tenlastelegging.
De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van het Hof, dat de verdachte feitelijk leiding had gegeven aan de verboden gedraging, niet in strijd was met de wet. De Hoge Raad verduidelijkte dat de term 'ten gevolge van overleg met de schuldenaar' in artikel 344 van het Wetboek van Strafrecht moet worden uitgelegd in samenhang met de term 'ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers'. Dit houdt in dat voor een veroordeling moet komen vast te staan dat het overleg tussen de schuldeiser en de schuldenaar tot doel had de schuldeiser te begunstigen boven andere schuldeisers.
De Hoge Raad concludeerde dat aan dit vereiste was voldaan, aangezien uit de bewijsmiddelen bleek dat het overleg tussen de verdachte en [betrokkene 1] inderdaad tot doel had om de verdachte boven andere schuldeisers te begunstigen. De overige klachten van de verdachte werden verworpen, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen grond was voor cassatie. Het beroep werd verworpen, en de uitspraak van het Hof bleef in stand.