ECLI:NL:HR:2004:AP4177

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02609/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afstand van hoger beroep en de rol van getuigen in het strafproces

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 september 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte had in eerste aanleg, door de Politierechter, een geldboete opgelegd gekregen voor valsheid in geschrift. Tijdens de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte betwist dat hij afstand had gedaan van het recht om hoger beroep in te stellen. De Politierechter had hem gevraagd of hij afstand wilde doen van hoger beroep, waarop de verdachte verklaarde: 'Ik wil van de zaak af, het stinkt aan alle kanten.' De verdediging stelde dat deze uitlating niet als een ondubbelzinnige afstand van hoger beroep kon worden opgevat.

De advocaat van de verdachte, mr. M.J. Smit, heeft in cassatie middelen ingediend, waarbij hij aanvoerde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de verdachte afstand had gedaan van het recht op hoger beroep. De Advocaat-Generaal Vellinga concludeerde tot verwerping van het beroep. Het Hof had in zijn uitspraak overwogen dat de verdachte, gezien zijn juridische achtergrond, de implicaties van zijn uitlatingen had moeten begrijpen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onjuist had geoordeeld en dat de middelen van de verdediging geen belang hadden.

De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep verworpen, waarbij werd vastgesteld dat de verdachte niet in zijn verdediging was geschaad door het niet oproepen van de politierechter en de officier van justitie als getuigen. De uitspraak benadrukt de rol van de rechter in hoger beroep en de voorwaarden waaronder getuigen kunnen worden gehoord, evenals de noodzaak voor de verdachte om duidelijk te zijn in zijn verklaringen tijdens het proces.

Uitspraak

14 september 2004
Strafkamer
nr. 02609/03
EC/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, van 1 juli 2003, nummer 21/000513-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad bij arrest van 14 januari 2003, heeft het Hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Breda van 2 april 1999, waarbij de verdachte ter zake van primair "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" is veroordeeld tot een geldboete van ƒ 1.600,--, subsidiair dertig dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.J. Smit, advocaat te Dordrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Het eerste middel behelst de klacht dat het Hof in de bestreden uitspraak ten onrechte heeft geoordeeld dat door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afstand is gedaan van de getuige Verberne.
Het tweede middel komt op tegen de afwijzing door het Hof van het verzoek van de verdediging om een tweetal andere getuigen op te roepen.
De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.2. Het gaat in deze zaak om het volgende. De verdachte is in eerste aanleg door de Politierechter tot straf veroordeeld. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de Politierechter houdt in dat aldaar tegenwoordig waren mr. Pfeil als Politierechter, mr. Zonneveld als Officier van Justitie en Verberne als Griffier. Voorts houdt dat proces-verbaal in dat de verdachte afstand heeft gedaan van het rechtsmiddel van hoger beroep. Tegen het desbetreffende vonnis heeft de verdachte hoger beroep ingesteld. Bij brief van 6 juni 2003 heeft de raadsman van de verdachte de Advocaat-Generaal bij het Hof meegedeeld dat zijn cliënt zich op het standpunt stelt dat hij in eerste aanleg geen afstand van hoger beroep heeft gedaan en heeft hij verzocht de mrs. Pfeil en Zonneveld en Verberne als getuige in hoger beroep op te roepen, teneinde deze te doen horen. De Advocaat-Generaal heeft vervolgens geweigerd die getuigen op te roepen.
3.3. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte het Hof verzocht de door de Advocaat-Generaal bij het Hof geweigerde getuigen alsnog op te roepen.
3.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 17 juni 2003 houdt, voorzover hier van belang, het volgende in:
"De verdachte verklaart -zakelijk weergegeven- als volgt:
In 1991 ben ik afgestudeerd in handelsrecht. Later heb ik een studie internationaal recht bij de Open Universiteit gedaan. Ik betwist niet dat de politierechter gevraagd heeft of ik afstand hoger beroep wilde doen. Daarop heb ik tegen de politierechter gezegd: ik wil van de zaak af, het stinkt aan alle kanten. Vervolgens ben ik weggelopen.
(...)
De politierechter heeft mij niet gezegd dat ik 14 dagen had om hoger beroep in te stellen. De politierechter heeft wel gezegd dat ik afstand van hoger beroep kon doen. De politierechter heeft geen rekening gehouden met mijn houding.
Ik ben nu advocaat. (...)."
3.5. In het bestreden arrest heeft het Hof, voorzover hier van belang, het volgende overwogen:
"Het hof stelt voorop, dat het hier gaat om een zeer ongewoon verzoek tot het horen van getuigen; de verdachte wenst, dat de appelrechter zich vergewist van het verloop van een strafzitting in eerste aanleg door het horen van getuigen. Het hof is van oordeel, dat aan een dergelijk verzoek niet zonder meer gevolg kan worden gegeven; immers, uit het stelsel van de wet vloeit voort, dat de rechter in hoger beroep zijn kennis omtrent het in eerste aanleg ter terechtzitting verhandelde slechts kan putten uit het proces-verbaal der zitting, waarvan het opmaken met bijzondere waarborgen is omgeven; het proces-verbaal wordt opgemaakt door de griffier en vastgesteld door de voorzitter of een der zittende rechters gezamenlijk met de griffier. Slechts bij uitzondering zal een nader onderzoek naar de juistheid van dit proces-verbaal kunnen plaatsvinden.
Daar komt bij, dat het horen van een rechter als getuige in een zaak die hij heeft behandeld in beginsel achterwege dient te blijven, zoals ook het horen van de officier van justitie in een zaak waarin hij het openbaar ministerie heeft bekleed in beginsel niet is toegestaan zij het, dat deze regel minder stringent geldt dan die inzake het horen van de rechter als getuige.
In de onderhavige zaak heeft verdachte bestreden dat hij, zoals het proces-verbaal vermeldt, afstand heeft gedaan van het recht om hoger beroep in te stellen. Thans heeft de verdachte verzocht ter zitting te horen de behandelend politierechter, de zittingsofficier, en de griffier; van deze laatste is ter zitting van het hof afstand gedaan. De advocaat-generaal heeft tijdig schriftelijk aan de raadsman laten weten, dat hij tot het oproepen van deze getuigen niet zal overgaan.
Het hof heeft kennis genomen van de aan het onderhavige dossier toegevoegde schriftelijke commentaren die ten verzoeke van de advocaat-generaal bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch zijn gegeven door de politierechter en de officier van justitie, waarin de politierechter bericht, dat hij geen herinnering meer heeft aan deze zaak en deze verdachte, maar dat hij het proces-verbaal heeft vastgesteld (met de griffier, naar het hof begrijpt) na raadpleging van zijn aantekeningen. De officier van justitie heeft evenmin een herinnering aan de zaak, maar zij laat weten dat haar zittingslijst vermeldt "2 x A", hetgeen betekent, dat verdachte en officier afstand hebben gedaan. Dat betekent, dat drie professionele procesdeelnemers uitlatingen van verdachte hebben opgevat als een ondubbelzinnige afstand van het appèlrecht.
Het hof tekent nog aan, dat blijkens het proces-verbaal der terechtzitting de politierechter na het vernemen van de afstand van rechtsmiddelen nog heeft medegedeeld, dat daarmee het vonnis onherroepelijk is geworden.
Naar verdachte ter zitting van het hof heeft medegedeeld, is hij in 1991 in het Nederlands recht afgestudeerd. Ter zitting van de politierechter was verdachte dus een 37-jarige jurist, van wie verwacht mag worden, dat hij zich in het strafproces adequaat kan uiten. Op basis van dat uitgangspunt, van het proces-verbaal der terechtzitting, en van de later ontvangen schriftelijke berichten neemt het hof als vaststaand aan, dat inderdaad ter zitting door verdachte afstand is gedaan, en dat hij door het niet als getuige oproepen van de politierechter en de officier van justitie redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad.
Het hof wijst het gedane verzoek dus af."
3.6. Blijkens hetgeen hiervoor onder 3.4 uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep is weergegeven, heeft de verdachte omtrent de - hier relevante - toedracht ter terechtzitting in eerste aanleg het volgende verklaard:
"Ik betwist niet dat de politierechter gevraagd heeft of ik afstand hoger beroep wilde doen. Daarop heb ik tegen de politierechter gezegd: ik wil van de zaak af, het stinkt aan alle kanten."
3.7. Waar het Hof in de bestreden uitspraak gewaagt van "uitlatingen van verdachte" heeft het klaarblijkelijk het oog op de hiervoor onder 3.6 weergegegeven uitlatingen, zoals de verdachte die volgens zijn eigen, in hoger beroep afgelegde verklaring tegenover de Politierechter heeft gedaan.
Het oordeel van het Hof komt er in de kern op neer dat de verdachte de reikwijdte van de vraag van de Politierechter of hij afstand wilde doen van hoger beroep moet hebben begrepen en dat zijn daarop gedane, hiervoor bedoelde uitlatingen, overeenkomstig hetgeen in het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg is vermeld, erop neerkomen dat hij afstand heeft gedaan van hoger beroep.
Een en ander geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het evenmin onbegrijpelijk is.
3.8. De middelen komen op tegen oordelen van het Hof omtrent getuigen, met het doen horen van wie de verdediging niet anders kan hebben beoogd dan aannemelijk te maken hetgeen volgens hem in eerste aanleg feitelijk is voorgevallen. Nu uit het hiervoor overwogene volgt dat het Hof bij zijn eindbeslissing is uitgegaan van de juistheid van hetgeen volgens de verdachte door hem is gezegd op de vraag van de Politierechter of hij afstand deed van hoger beroep, missen de middelen belang en kunnen zij niet tot cassatie leiden.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren W.A.M. van Schendel en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 14 september 2004.