ECLI:NL:HR:2004:AP2609

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/138HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen ABN AMRO Bank N.V. inzake onrechtmatige daad en wanprestatie

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.H. Vermeulen, cassatie ingesteld tegen ABN AMRO Bank N.V., die werd vertegenwoordigd door mr. F.E. Vermeulen. De zaak betreft een geschil dat zijn oorsprong vindt in een vordering van de Bank tegen eiser, waarbij de Bank eiser heeft gedagvaard voor de rechtbank te Breda. De Bank vorderde een betaling van ƒ 791.428,61, vermeerderd met rente. Eiser heeft de vordering bestreden en in reconventie schadevergoeding gevorderd, stellende dat de Bank onrechtmatig heeft gehandeld en wanprestatie heeft gepleegd. De rechtbank heeft in eerste aanleg eiser veroordeeld tot betaling aan de Bank, maar de vorderingen van eiser in reconventie zijn afgewezen.

Eiser heeft hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waar hij zijn eis in reconventie heeft gewijzigd en vermeerderd. Het hof heeft de zaak behandeld en een tussenarrest gewezen, waarin het partijen de gelegenheid gaf om hun standpunten te verduidelijken. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen.

De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Bank zijn begroot op € 4.895,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van eiser niet tot cassatie konden leiden, en dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling aan de orde stelden.

Uitspraak

24 september 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/138HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. A.H. Vermeulen,
t e g e n
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. M.H. van der Woude,
thans mr. F.E. Vermeulen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: de Bank - heeft bij exploot van 31 maart 1999 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de rechtbank te Breda en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] te veroordelen om aan de Bank te betalen een bedrag van ƒ 791.428,61, te vermeerderen met de overeengekomen debetrente van 6,25% per jaar over ƒ 791.792,61, en te vermeerderen met de wettelijke rente over ƒ 19.636,--, althans de tegenwaarde van voormelde bedragen in Euro-munteenheid, vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening.
[Eiser] heeft de vordering bestreden en zijnerzijds in reconventie gevorderd:
a. voor recht te verklaren dat de Bank onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld en derhalve schadeplichtig is;
b. te verklaren voor recht dat de Bank wanprestatie heeft gepleegd jegens hem en derhalve schadeplichtig is;
c. de Bank te veroordelen tot vergoeding aan [eiser] van alle door hem geleden en nog te lijden schade, voorlopig begroot op ƒ 2.623.000,-- (schade) alsmede ƒ 500.000,-- (gederfde winst) en ƒ 100.000,-- (buitengerechtelijke kosten van (rechts)bijstand), vermeerderd met de wettelijke rente, een en ander voor zover nodig op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
De Bank heeft in reconventie de vorderingen van [eiser] bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 13 maart 2001 in conventie [eiser] veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de Bank te betalen een bedrag van ƒ 771.792,61, vermeerderd met de overeengekomen debet-rente vanaf 1 januari 1999 tot aan de dag der algehele voldoening, en het meer of anders in conventie en het in reconventie gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Bij memorie van grieven heeft [Eiser] zijn eis in reconventie gewijzigd en vermeerderd.
Na verzet door de Bank tegen de wijzing van eis heeft het hof bij rolbeschikking van 11 september 2001 het verzet ongegrond verklaard.
Bij tussenarrest van 6 februari 2003 heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor uitlating van partijen teneinde hun standpunt omtrent de vragen en de deskundigen kenbaar te maken en heeft het hof verstaan dat partijen desgewenst van dit tussenarrest beroep in cassatie kunnen instellen voordat eindarrest is gewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Bank heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Bank begroot op € 4.895,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 24 september 2004.