ECLI:NL:HR:2004:AP2145

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02733/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met zware mishandeling en de beoordeling van de omstandigheden waaronder deze plaatsvond

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 september 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld voor bedreiging met zware mishandeling, gepleegd op 12 september 2002. De verdachte had, terwijl het slachtoffer met haar dochtertje op de fiets passeerde, met gebalde vuisten naar haar gezwaaid en dreigende woorden geuit. Het Hof oordeelde dat de omstandigheden zodanig waren dat het slachtoffer een redelijke vrees kon hebben voor zwaar lichamelijk letsel. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak van het Hof bevestigd en geoordeeld dat het oordeel van het Hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk was. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van de verdachte, omdat er geen gronden waren voor vernietiging van de uitspraak. De zaak benadrukt de juridische interpretatie van bedreiging met zware mishandeling volgens artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de context en de gedragingen van de verdachte cruciaal zijn voor de beoordeling van de bedreiging.

Uitspraak

14 september 2004
Strafkamer
nr. 02733/03
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 5 juni 2003, nummer 22/000729-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1930, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Dordrecht van 4 oktober 2002 - de verdachte ter zake van "bedreiging met zware mishandeling" veroordeeld tot één week gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen en de zaak voor verdere behandeling van het openstaande hoger beroep zal verwijzen naar een aangrenzend hof.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel richt zich met rechts- en motiveringsklachten tegen het oordeel van het Hof dat de verdachte [het slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling.
3.2.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 12 september 2002 te [plaats] [het slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend lopende naar die [slachtoffer] zijn gebalde vuisten boven zijn hoofd gestoken en gehouden en op korte afstand een slaande beweging gemaakt in de richting van het hoofd van die [slachtoffer] en daarbij deze dreigend de woorden toegevoegd: "Donder op, vuil kolere wijf, ga eraf, ga eraf, rotwijf."
3.2.2. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [het slachtoffer]:
"Vandaag op 12 september 2002, zag ik dat de auto van [betrokkene] dwars over de [a-straat] te [plaats], stond. Omdat de straat geblokkeerd was ging ik samen met mijn dochtertje ieder op een fiets over het trottoir langs het huis van [verdachte]. Op dat moment kwam [verdachte] vanaf zijn erf naar het trottoir toe rennen. Hij kwam met gebalde vuisten boven zijn hoofd gestoken naar mij toegerend. Hij riep: "Donderop, vuile kolere wijf, ga er af, ga er af, rotwijf". Hij maakte slaande beweging in mijn richting en ik was erg bang. [Verdachte] kwam heel dicht bij mij en sloeg in mijn richting, naar mijn hoofd. Ik voel mij, mede gelet op wat in het verleden is gebeurd, ernstig bedreigd door [verdachte]."
b. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Gisteren op 12 september 2002, was ik in de peuterspeelzaal aan de [a-straat] te [plaats]. Ik stond voor het raam en had vrij uitzicht op straat; ik stond ongeveer 10 meter van het trottoir dat voor de woningen van [verdachte] en [het slachtoffer] loopt. Ik zag dat [het slachtoffer] met haar dochtertje vanaf hun huis kwamen. Zij waren ieder met een fiets en gingen over het trottoir langs het huis van [verdachte]. Ik zag dat [verdachte] snel vanaf zijn woning naar het trottoir liep. Hij richtte zich naar [het slachtoffer] en maakte bewegingen met zijn armen. Ik zag dat [verdachte] boos werd. Hij maakte slaande bewegingen naar haar. Ik denk dat [verdachte] [het slachtoffer] tot op een halve meter was genaderd; ik vond het erg bedreigend. Ik heb het allemaal goed kunnen zien."
c. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Op 12 september 2002 kwam mijn buurvrouw [het slachtoffer] met haar dochtertje over het trottoir fietsen. Op dat moment was de straat geblokkeerd door mijn zoon. Ik heb haar terechtgewezen om op de rijbaan te gaan fietsen. Ik heb wel gezegd: 'Opgedonderd'."
3.3. Daarmee heeft het Hof vastgesteld dat de verdachte, op het moment dat het slachtoffer met haar dochtertje - ieder op een fiets - over de stoep zijn huis passeerde, zwaaiend met gebalde vuisten op haar is afgerend schreeuwende dat zij moest opdonderen, welke woorden hij kracht bijzette door, op een moment dat hij haar dicht genaderd was, slaande bewegingen te maken naar haar hoofd.
Het Hof heeft op grond daarvan kennelijk geoordeeld dat de bedreiging is geschied onder zodanige omstandigheden dat bij het slachtoffer de redelijke vrees kon ontstaan dat zij zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen en dat het opzet van de verdachte op het teweegbrengen van zulk een indruk was gericht, zodat bewezen kan worden verklaard dat de verdachte het slachtoffer heeft bedreigd met zware mishandeling.
Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de in art. 285 Sr voorkomende term "bedreiging met zware mishandeling", die in de tenlastelegging kennelijk in overeenkomstige zin is gebezigd. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk in aanmerking genomen dat de verdachte met zijn vuisten zwaaide tot op korte afstand van het hoofd van het fietsende slachtoffer en dat het uitoefenen van uitwendig geweld op het hoofd in een dergelijk geval ernstige gevolgen kan hebben.
3.4. Het middel faalt.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 14 september 2004.