ECLI:NL:HR:2004:AP2047
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de opgelegde gevangenisstraf in cassatie met betrekking tot de oproeping van de verdachte
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 augustus 2004 uitspraak gedaan in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf voor deelname aan een criminele organisatie en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn raadsman, mr. J. Kuijper, middelen van cassatie had voorgesteld. De Advocaat-Generaal Jörg concludeerde dat de Hoge Raad de uitspraak zou vernietigen, maar alleen ten aanzien van de opgelegde vrijheidsstraf.
De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte niet opgeroepen hoefde te worden voor de laatste zittingsdag, omdat de terechtzittingen waren onderbroken en niet geschorst. Dit was in overeenstemming met artikel 277, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdediging had niet aangetoond dat de verdachte in zijn belangen was geschaad door deze gang van zaken. De Hoge Raad concludeerde dat de redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) in de cassatiefase was overschreden, wat leidde tot strafvermindering.
Uiteindelijk vernietigde de Hoge Raad de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verminderde deze naar drie jaren en acht maanden. Het beroep werd voor het overige verworpen, waarmee de Hoge Raad de eerdere uitspraak van het Gerechtshof bevestigde, behalve voor de strafmaat.