ECLI:NL:HR:2004:AP1888

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38937
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.G. Pos
  • P.J. van Amersfoort
  • C.J.J. van Maanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de toepassing van artikel 3:172 BW in successierechtelijke context

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 2 september 2002, betreffende een aanslag in het recht van successie na de verkrijging uit de nalatenschap van B, die op 14 juni 1998 is overleden. De Inspecteur had een aanslag opgelegd, die na bezwaar was verminderd tot een verkrijging van ƒ 746.063. Het Hof heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de belaste verkrijging vastgesteld op ƒ 726.166 (€ 329.626), met een bijbehorende aanslag van ƒ 118.916 (€ 53.961,73). De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht, evenals het beroepschrift in cassatie.

In cassatie klaagt belanghebbende dat het Hof artikel 3:172 BW heeft geschonden door te oordelen dat het bestaan van een 'regeling' kan worden afgeleid uit gedragingen van partijen. Belanghebbende stelt dat een actieve rol van partijen vereist is voor een 'regeling'. De Hoge Raad oordeelt echter dat een 'regeling' in de zin van artikel 3:172 BW kan voortvloeien uit wat partijen bij overeenkomst regelen, en dat de (wils)verklaringen in elke vorm kunnen geschieden, ook in gedragingen. De Hoge Raad concludeert dat het oordeel van het Hof geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en dat de klachten van belanghebbende niet tot cassatie kunnen leiden.

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is gewezen door vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en is openbaar uitgesproken op 18 juni 2004.

Uitspraak

Nr. 38.937
18 juni 2004
RvS
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 2 september 2002, nr. 00/01665, betreffende na te melden aanslag in het recht van successie.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is ter zake van de verkrijging uit de nalatenschap van B, overleden op 14 juni 1998, een aanslag in het recht van successie opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een verkrijging van ƒ 746.063.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, de belaste verkrijging vastgesteld op ƒ 726.166 (€ 329.626) en de aanslag verminderd tot een bedrag van ƒ 118.916 (€ 53.961,73). De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie klaagt belanghebbende dat het Hof in 4.2 van zijn uitspraak artikel 3:172 BW heeft geschonden door te oordelen dat het bestaan van een "regeling" als in dat artikel bedoeld, kan worden afgeleid uit gedragingen van partijen. De term "regeling" duidt erop dat een actieve rol van partijen vereist is, aldus belanghebbende.
Dit betoog faalt. Een "regeling" als bedoeld in artikel 3:172 BW is, voor zover hier van belang, het geheel van wat partijen "bij overeenkomst regelen" (artikel 3:168, lid 1, BW). Ingevolge artikel 3:37, lid 1, BW kunnen de (wils)verklaringen die een overeenkomst tot stand brengen in iedere vorm geschieden, en kunnen zij in een of meer gedragingen besloten liggen, een en ander tenzij anders is bepaald. Een dergelijke andersluidende bepaling ontbreekt in de artikelen 3:168 en 3:172 BW.
3.2. Het oordeel van het Hof dat in dit geval een regeling in de zojuist bedoelde zin is getroffen, geeft gelet op hetgeen hiervoor in 3.1 is overwogen geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het behoefde geen nadere motivering en is niet onbegrijpelijk. Voorzover belanghebbende met haar stelling dat door haar in haar hoedanigheid van rechtsopvolgster onder algemene titel van haar moeder rekening en verantwoording is afgelegd, waarbij de schuld van de moeder aan belanghebbende zou zijn erkend, het tegendeel wil betogen, faalt dat betoog, omdat belanghebbende zich jegens de Inspecteur niet kan beroepen op verklaringen/ gedragingen die zij, na het overlijden van haar wederpartij bij de beweerde regeling, te weten haar moeder, heeft uitgewisseld met zichzelf in haar hoedanigheid van enig rechtsopvolgster onder algemene titel van haar moeder. Ook in zoverre kunnen de klachten niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2004.