18 juni 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/082HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
NAAMLOZE VENNOOTSCHAP GEMENGD BEDRIJF "NEDERLANDSCHE OMROEPZENDERMAATSCHAPPIJ" "NOZEMA",
gevestigd te 's-Gravenhage,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploot van 16 mei 1994 eiseres tot cassatie - verder te noemen: Nozema - gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Nozema te veroordelen tot betaling van schadevergoeding op onteigenings- en verplaatsingsbasis dan wel op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot die der algehele voldoening en vermeerderd met de kosten van dit geding en vermeerderd met de door hem gemaakte advocaatkosten ten bedrage van ƒ 25.000,-- exclusief BTW.
Nozema heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 15 november 1995 een comparitie van partijen gelast, bij tussenvonnis van 26 maart 1997 partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de in dit vonnis geformuleerde vragen ten behoeve van een deskundigenonderzoek, en bij twee tussenvonnissen van 20 augustus 1997 en 21 januari 1998 twee deskundigen benoemd en een aantal vragen geformuleerd. Na deskundigenbericht heeft de rechtbank bij eindvonnis van 7 juli 1999 Nozema veroordeeld tot vergoeding van de door [verweerder] tengevolge van door uitzending door Nozema van radiofrequente straling veroorzaakte storingen in electrische en electronische apparatuur geleden schade, voor zover veroorzaakt door onrechtmatig handelen van Nozema als in rechtsoverweging 7 van dit vonnis omschreven, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen de vijf hiervoor vermelde vonnissen heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Nozema heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 14 november 2002 heeft het hof in het principaal appel [verweerder] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen de vonnissen van 15 november 1995, 26 maart 1997, 20 augustus 1997 en 21 januari 1998, het vonnis van 7 juli 1999 vernietigd, doch uitsluitend voor zover in het dictum de zinsnede "voor zover veroorzaakt door onrechtmatig handelen van Nozema als in rechtsoverweging 7 van dit vonnis omschreven" is opgenomen en daarin toewijzing van de wettelijke rente achterwege is gelaten, Nozema veroordeeld over de door [verweerder] geleden schade wettelijke rente aan [verweerder] te vergoeden vanaf 16 mei 1994, en het vonnis van 7 juli 1999 voor het overige bekrachtigd. In het incidenteel appel heeft het hof het beroep verworpen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Nozema beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
Nozema heeft de zaak schriftelijk doen toelichten door haar advocaat en mr. B.T.M. van der Wiel, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J.L.R.A. Huydecoper strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van Nozema heeft bij brief van 9 april 2004 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Verweerder] was erfpachter van een perceel grond met een woonhuis en schuren te Zeewolde. Hij exploiteerde sedert 1984 op dit perceel een fruitkwekerij. Hij woonde sedert 1988 met zijn gezin in het woonhuis.
(ii) De met Rijkswaterstaat gesloten erfpachtovereenkomst bepaalde onder meer: "De erfpachter verklaart er mede bekend te zijn dat het erfpachtsgoed zich in de nabijheid bevindt van het kortegolfzendstation, gelegen op de kavels Mz 6 en 7, en deze situering alsmede de eventuele consequenties daarvan te aanvaarden."
(iii) Nozema exploiteert sinds 1985 een kortegolfzender te Zeewolde op korte afstand van het perceel van [verweerder].
(iv) De zender, bestemd voor het uitzenden van programma's voor Radio Nederland Wereldomroep, zendt radiofrequente stralen uit.
(v) Bij [verweerder] deden zich van tijd tot tijd technische problemen voor bij elektrische en elektronische apparatuur, die Nozema - telkenmale na ontvangst van een klacht daarover - voor haar rekening zoveel mogelijk heeft trachten te verhelpen. De storingen konden worden beperkt door de aankoop van technisch geschikte apparatuur, al of niet in combinatie met eenvoudige ontstoringsmaatregelen.
3.2 [Verweerder] heeft de hiervoor in 1 vermelde vordering, strekkende tot betaling van schadevergoeding, tegen Nozema ingesteld. Hij heeft aangevoerd dat hij, zijn gezinsleden en werknemers als gevolg van de straling van de zender gezondheidsproblemen hebben ondervonden en dat de door hem gebruikte huishoudelijke en bedrijfsmatige apparatuur regelmatig uitviel en anderszins storingen heeft gehad. Hij heeft de exploitatie van zijn bedrijf gestaakt en zijn woning en bedrijfsterrein verkocht. De rechtbank heeft, na deskundigenbericht te hebben ingewonnen, geoordeeld dat schadelijkheid als gevolg van blootstelling aan elektromagnetische straling naar de huidige stand van de wetenschap niet is vastgesteld en dat de hierover bestaande lichamelijke en psychische klachten van [verweerder] en andere zich op het terrein bevindende personen, welke klachten de rechtbank op zichzelf als reëel beschouwde, voor hun risico dienen te blijven. De rechtbank heeft wat betreft de schade die [verweerder] lijdt door storing en uitval van apparatuur, geoordeeld dat de hinder in ieder geval niet zo ernstig was dat zij niet geduld behoefde te worden, doch dat Nozema onrechtmatig handelde wanneer zij deze klachten van de aard en/of de omvang zoals nader door de rechtbank omschreven niet onmiddellijk en adequaat heeft verholpen. In lijn hiermee veroordeelde zij Nozema slechts tot vergoeding van schade tengevolge van door haar veroorzaakte storingen, voorzover veroorzaakt door laatstbedoeld onrechtmatig handelen.
3.3 Het hof heeft in het principaal appel de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de schade wegens aantasting van de gezondheid van [verweerder] en anderen in stand gelaten, doch wat betreft de schade door storing en uitval van apparatuur de daaraan door de rechtbank verbonden beperking geschrapt, en het incidenteel appel van Nozema verworpen.
3.4 Onderdeel I van het middel bevat de centrale klacht dat het hof ten onrechte en op grond van een ontoereikende motivering heeft aangenomen dat sprake is van onrechtmatige hinder. Deze klacht wordt uitgewerkt en toegelicht in de onderdelen 2 - onderdeel 1 bevat een inleiding - 3 en 4. Het onderdeel kan evenwel niet tot cassatie leiden op grond van hetgeen hierna in 3.5 wordt overwogen.
3.5.1 De rechtbank heeft in rov. 5.4 van haar tussenvonnis tot uitgangspunt genomen dat het antwoord op de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, afhankelijk is van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteiten worden gediend en de mogelijkheid, mede gelet op de daaraan verbonden kosten, en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te nemen. In rov. 5.5 van dit vonnis heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat [verweerder] bij het aangaan van de erfpachtovereenkomst zich jegens Rijkswaterstaat heeft verbonden de consequenties voortvloeiende uit het feit dat zijn perceel naast dat van Nozema was gelegen, te aanvaarden, in dier voege dat hij zich op dat perceel heeft gevestigd in de wetenschap dat hij van de zenders van Nozema enige hinder en overlast zou ondervinden zodat een redelijke tolerantie ten opzichte van Nozema in beginsel geboden is. Kennelijk is ook het hof van de de hiervoor omschreven maatstaf, die door partijen in hoger beroep niet is bestreden en die ook door het middel als juist wordt aanvaard, uitgegaan. Voorzover het onderdeel uitgaat van een andere lezing van het bestreden arrest, mist het feitelijke grondslag.
3.5.2 De rechtbank heeft in rov. 7 van haar eindvonnis overwogen dat de aard en de duur van de door [verweerder] ondervonden hinder, bestaande in uitval en ontregeling van elektrische en elektronische apparatuur, ernstig zijn. Het hof heeft in rov. 8.2 vastgesteld dat Nozema tegen dit oordeel, welk oordeel het hof in het licht van de stukken ook juist acht en overneemt, in hoger beroep niet is opgekomen. De in het onderdeel tegen dit oordeel aangevoerde klachten, voorzover deze al feitelijke grondslag hebben, falen. Het oordeel van het hof dat in hoger beroep tegen de desbetreffende overweging niet is opgekomen, is niet onbegrijpelijk en is voor het overige voorbehouden aan het hof, dat zich bovendien bij het alleszins toereikend gemotiveerde oordeel van de rechtbank, dat in cassatie als van feitelijke aard niet op juistheid kan worden getoetst, heeft aangesloten.
3.5.3 Het hof heeft in zijn oordeel betrokken dat bij de uitzending van de programma's van Radio Nederland Wereldomroep een algemeen maatschappelijk belang is betrokken. De weging van dit belang is voorbehouden aan het hof als rechter die over de feiten oordeelt. De klacht dat het hof dit belang niet (voldoende) heeft gewogen, faalt.
3.5.4 Voorzover het onderdeel klaagt dat het hof heeft miskend dat bij Nozema en de door haar ingeschakelde hulppersonen onvoldoende deskundigheid aanwezig was, kan deze klacht bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat het ontbreken van deskundigheid geheel voor rekening van Nozema komt. Dit oordeel is in cassatie terecht niet bestreden.
3.5.5 Het hof heeft ook overigens de door Nozema aangevoerde verweren klaarblijkelijk in zijn beoordeling betrokken en is daarbij tot een afweging gekomen die in het nadeel van Nozema is uitgevallen. Ook deze afweging, die door het hof toereikend is gemotiveerd, is aan het hof voorbehouden.
3.5.6 Het betoog dat het hof uit het oog heeft verloren dat de stelplicht en de bewijslast voor het bestaan van relevante schade door onrechtmatige hinder op [verweerder] behoren te rusten, mist feitelijke grondslag. Het hof heeft dit immers in rov. 4.2 van zijn bestreden arrest juist uitdrukkelijk vooropgesteld.
3.5.7 Op het hiervoor overwogene stuiten ook alle (overige) klachten van het onderdeel af.
3.6 De onderdelen II en III hebben naast onderdeel I geen zelfstandige betekenis en behoeven daarom geen behandeling.
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Nozema in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 18 juni 2004.