ECLI:NL:HR:2004:AP1482

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02503/03 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van klaagschrift ex artikel 552a Sv na termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 augustus 2004 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een klaagschrift dat was ingediend door de klager, geboren op de Nederlandse Antillen. Het klaagschrift was ingediend op 26 mei 2003, meer dan drie maanden na de beëindiging van de strafzaak tegen de broer van de klager, [betrokkene 1], die op 16 juli 2002 was geëindigd. De Rechtbank te Zwolle had het klaagschrift ongegrond verklaard, maar de Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank had moeten constateren dat het klaagschrift niet-ontvankelijk was, omdat het niet binnen de gestelde termijn was ingediend. De Advocaat-Generaal Machielse had geconcludeerd dat de Hoge Raad de klager niet-ontvankelijk zou verklaren in zijn beklag. De Hoge Raad heeft de bestreden beschikking van de Rechtbank vernietigd en de klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Deze uitspraak benadrukt het belang van de termijnoverschrijding in het kader van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, waarbij een klaagschrift niet-ontvankelijk is indien het meer dan drie maanden na de beëindiging van de strafzaak wordt ingediend. De uitspraak is relevant voor de rechtspraktijk, omdat het de strikte toepassing van termijnen in het strafrecht onderstreept.

Uitspraak

24 augustus 2004
Strafkamer
nr. 02503/03 B
LR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Zwolle, zitting houdende te Lelystad, van 17 juli 2003, nummer RK 03/407, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager], geboren [te geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft ongegrond verklaard het door klager ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hem van het in bovenvermelde beschikking omschreven geldbedrag.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. A.M. Ficq-Kengen, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de klager alsnog niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn beklag.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden beschikking
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Op 7 maart 2002 is onder [betrokkene 1], broer van de klager, een geldbedrag inbeslaggenomen. Tegen [betrokkene 1] is een vervolging ingesteld. Bij het op tegenspraak gewezen vonnis van de Rechtbank te Zwolle van 2 juli 2002 is [betrokkene 1] veroordeeld en bij datzelfde vonnis heeft de Rechtbank de bewaring van het vorenbedoelde geldbedrag ten laste van de rechthebbende gelast. Tegen bedoeld vonnis is blijkens door de Advocaat-Generaal ingewonnen informatie geen rechtsmiddel aangewend. Op 26 mei 2003 is namens de klager op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift ingediend.
3.2. De Rechtbank heeft miskend dat een ingevolge het tweede lid van art. 552a Sv ingediend klaagschrift niet-ontvankelijk is, ingeval het wordt ingediend op een tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de vervolgde zaak tot een einde is gekomen. Nu de zaak tegen de broer van de klager is geëindigd op 16 juli 2002 en het klaagschrift is ingediend op 26 mei 2003, had de Rechtbank de klager niet-ontvankelijk behoren te verklaren in zijn beklag. De Hoge Raad zal doen wat de Rechtbank had behoren te doen.
4. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mee dat het middel geen bespreking behoeft en dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden beschikking;
Verklaart de klager niet-ontvankelijk in zijn beklag.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 augustus 2004.