ECLI:NL:HR:2004:AP1437

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/187HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • H.A.M. Aaftink
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • P. Neleman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de vernietiging van een afspraak in het faillissement

In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door [eiser] tegen de curator, Mr. Leonard Joseph Marie Luchman, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder in de schuldsanering van [betrokkene 1]. De zaak is ontstaan uit een vordering van de curator die op 24 augustus 1999 eiser heeft gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem. De curator vorderde onder andere de verklaring voor recht dat een afspraak tussen eiser en [betrokkene 1] op 18 maart 1999 vernietigd moest worden, omdat deze in strijd was met de Faillissementswet. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 12 oktober 2000 eiser toegelaten tot bewijslevering en heeft uiteindelijk op 23 augustus 2001 eiser veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 32.618,-- aan de curator, vermeerderd met wettelijke rente. Eiser heeft tegen deze vonnissen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem, dat op 29 april 2003 de bestreden vonnissen heeft bekrachtigd. Eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal, L. Strikwerda, strekte tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 356,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden, en dat verdere motivering niet nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

5 november 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/187HR
RM/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
Mr. Leonard Joseph Marie LUCHTMAN, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder in de schuldsanering van [betrokkene 1],
wonende te Breda,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. J.A.M.A. Sluysmans.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: de curator - heeft bij exploot van 24 augustus 1999 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de rechtbank te Arnhem en gevorderd:
- te verklaren voor recht dat de curator met recht op 18 maart 1999 de tussen [eiser] en [betrokkene 1] gemaakte afspraak heeft vernietigd, althans deze rechtshandeling alsnog te vernietigen, omdat zij strijdig is met en op grond van art. 42 F., althans art. 47 F.;
- [eiser] te veroordelen tot betaling aan de curator van een bedrag van ƒ 32.618,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 maart 1999 tot aan de dag der algehele voldoening, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten.
[Eiser] heeft de vordering bestreden.
Na een ingevolge een tussenvonnis van 25 november 1999 op 2 maart 2000 gehouden comparitie van partijen heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 12 oktober 2000 [eiser] tot bewijslevering toegelaten. Na getuigenverhoor en verder processueel debat heeft de rechtbank bij eindvonnis van 23 augustus 2001 [eiser] veroordeeld aan de curator te betalen een bedrag van ƒ 32.618,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 maart 1999 tot aan de dag der algehele voldoening. Het meer of anders gevorderde heeft de rechtbank afgewezen.
Tegen de vonnissen van 12 oktober 2000 en 23 augustus 2001 heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Na een tussenarrest van 15 oktober 2002, waarbij partijen in de gelegenheid zijn gesteld zich bij akte uit te laten over de vraag wat de omvang is van de waardevermindering vanaf medio 1998 tot op heden van de bedrijfsmiddelen die zich nog bij [eiser] bevinden, heeft het hof bij eindarrest van 29 april 2003 de bestreden vonnissen van de rechtbank bekrachtigd, behoudens op een punt dat thans niet meer aan de orde is.
Beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De curator heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op € 356,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren H.A.M. Aaftink, als voorzitter, D.H. Beukenhorst en O. de Savornin Lohman, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 5 november 2004.