ECLI:NL:HR:2004:AP1385

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
40010
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot vermogensetikettering

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 10 juli 2003, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 776.657. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarop belanghebbende cassatie instelde.

De Hoge Raad beoordeelt de middelen die door belanghebbende zijn ingediend. Het eerste middel kan niet tot cassatie leiden, omdat het geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het tweede middel slaagt evenmin, omdat tussen partijen niet in geschil is dat de kwekersgronden van belanghebbende tot zijn ondernemingsvermogen behoorden, ondanks dat hij deze gronden als privé-vermogen had geclassificeerd. De Hoge Raad oordeelt dat de Inspecteur, ondanks zijn kennis van de onjuiste etikettering door belanghebbende, pas in het jaar van staking van de onderneming of verkoop van de gronden (1998) de winst correct kan aanpassen in de aanslag. Het beroep op de foutenleer wordt verworpen, omdat een juiste etikettering in de jaren tot 1998 geen andere fiscale gevolgen zou hebben gehad.

De Hoge Raad concludeert dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten en verklaart het beroep ongegrond. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is openbaar uitgesproken op 11 juni 2004.

Uitspraak

Nr. 40.010
11 juni 2004
RvS
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 10 juli 2003, nr. 02/01206, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 776.657, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Middel I kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.2. Middel II kan evenmin slagen. Tussen partijen is niet in geschil dat de kwekersgronden van belanghebbende tot zijn ondernemingsvermogen behoorden, hoewel belanghebbende die gronden steeds tot zijn privé-vermogen had gerekend. Dat de Inspecteur al vanaf 1995 op de hoogte was van de onjuiste etikettering door belanghebbende kan niet verhinderen - tenzij een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel zou kunnen worden gedaan - dat hij eerst in het jaar dat de onderneming wordt gestaakt c.q. de gronden worden verkocht (1998), de aangegeven winst aldus corrigeert dat in de opgelegde aanslag wordt uitgegaan van ondernemingsvermogen. Het beroep van belanghebbende op een onjuiste toepassing van de zogenoemde foutenleer gaat reeds niet op, omdat in het onderhavige geval vaststaat dat een juiste etikettering in de jaren tot 1998 niet tot andere fiscale gevolgen zou hebben geleid.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2004.