ECLI:NL:HR:2004:AP1215

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02729/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betrokkenheid bij en veroorzaken van een verkeersongeval ex art. 7.1 WVW 1994

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 september 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname in 1967, was betrokken bij een verkeersongeval op 16 juni 2000 te Amsterdam, waarbij hij de plaats van het ongeval heeft verlaten. De tenlastelegging betrof een overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, dat het verboden maakt de plaats van een verkeersongeval te verlaten indien men daarbij betrokken is of door wiens gedraging het ongeval is veroorzaakt. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.G. Pherai.

De Hoge Raad heeft de argumenten van de verdachte beoordeeld, waaronder de stelling dat de bewezenverklaring ontoereikend was gemotiveerd. De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring voldoende was gemotiveerd en dat de middelen van cassatie niet konden leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak. De Hoge Raad benadrukte dat betrokkenheid bij een verkeersongeval betekent dat het motorrijtuig rechtstreeks bij het ongeval betrokken moet zijn, en dat de bestuurder in dat geval ook als veroorzaker kan worden aangemerkt.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, wat betekent dat de eerdere veroordeling van de verdachte door het Hof in stand blijft. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de interpretatie van de Wegenverkeerswet en de voorwaarden waaronder iemand als betrokken of veroorzaker van een verkeersongeval kan worden aangemerkt.

Uitspraak

28 september 2004
Strafkamer
nr. 02729/03
IV/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 maart 2003, nummer 23/002355-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam van 25 januari 2001 - de verdachte ter zake van "overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een geldboete van € 180,-, subsidiair drie dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.G. Pherai, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Bij de Hoge Raad is een geschrift van de verdachte ingekomen. Omdat volgens art. 437, tweede lid, Sv uitsluitend een raadsman namens de verdachte middelen van cassatie kan indienen, kan de Hoge Raad dit geschrift niet beschouwen als een schriftuur houdende middelen van cassatie.
De plaatsvervangend Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd.
3.2. Ten laste van de verdachte is, overeenkomstig de tenlastelegging, bewezenverklaard dat hij:
"op 16 juni 2000 te Amsterdam als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de Roelof Hartstraat, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist aan een ander te weten [het slachtoffer] schade was toegebracht."
3.3. Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4.1. Opmerking verdiend nog het volgende.
3.4.2. Tenlastelegging en bewezenverklaring zijn toegesneden op het bij art. 7, eerste lid aanhef en onder a, WVW 1994 voorziene misdrijf.
3.4.3. Art. 7, eerste lid, WVW 1994 luidt, voorzover hier van belang:
"Het is degene die bij een verkeersongeval is betrokken of door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt, verboden de plaats van het ongeval te verlaten indien: (...)."
3.4.4. De Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 21 april 1994, Stb. 475, tot invoering van de Wegenverkeerswet 1994, houdt ten aanzien van art. 6 WVW 1994, welke bepaling nadien is vernummerd tot art. 7 WVW 1994, onder meer in:
"Voorts is de aanhef van het voorgestelde artikel 6 ter vervanging van "eenige handeling ter voorkoming van botsing met of aan- of overrijding door", zoals gebezigd in artikel 30 van de Wegenverkeerswet, voorgesteld "door wiens gedraging een verkeersongeval is veroorzaakt". Met deze formulering wordt duidelijker dan thans het geval is, aangegeven dat degene tot wie de bepaling zich richt, niet zelf direct betrokken behoeft te zijn bij het verkeersongeval. Men denke aan de bestuurder die ten onrechte geen voorrang verleent waardoor een voorrangsgerechtigde bestuurder moet uitwijken ten gevolge waarvan hij tegen een ander voertuig botst, en aan de bestuurder die - al dan niet in strijd met een uitdrukkelijk keerverbod - keert waardoor achter hem een kettingbotsing ontstaat."
(Kamerstukken II 1990-1991, 22 030, nr. 3, blz. 72)
3.4.5. Redelijke wetstoepassing brengt mee dat die passage als volgt moet worden verstaan. Van betrokkenheid bij een verkeersongeval is in een zaak als de onderhavige, waarin het gaat om een bestuurder van een motorrijtuig, sprake indien dat motorrijtuig rechtstreeks bij het verkeersongeval is betrokken, zoals het geval is indien dat motorrijtuig met een andere verkeersdeelnemer in botsing is gekomen. Is die bestuurder in dat geval tevens veroorzaker van het ongeval, dan kan hij niet alleen gelden als te zijn betrokken bij dat ongeval maar ook als degene door wiens gedraging dat ongeval is veroorzaakt in de zin van genoemde bepaling. Degene die niet bij het ongeval is betrokken in vorenbedoelde zin, maar door wiens gedraging het ongeval niettemin is veroorzaakt, kan slechts gelden "als degene door wiens gedraging het ongeval is veroorzaakt".
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het derde middel
Voor onderzoek door de cassatierechter komen alleen in aanmerking middelen van cassatie als bedoeld in art. 437 Sv. Als een zodanig middel kan slechts gelden een stellige en duidelijke klacht over de schending van een bepaalde rechtsregel en/of het verzuim van een toepasselijk vormvoorschrift door de rechter die de bestreden uitspraak heeft gewezen. De als derde middel geformuleerde klacht voldoet niet aan dit vereiste.
6. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
7. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 28 september 2004.