ECLI:NL:HR:2004:AP1154

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/069HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie in de zaak van een eiser tegen de publiekrechtelijke rechtspersoon Uitvoeringsinstantie Werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juni 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen een eiser en de publiekrechtelijke rechtspersoon Uitvoeringsinstantie Werknemersverzekeringen (LISV). De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.D.W. Martens, had eerder in de procedure een beroep gedaan op de vernietiging van eerdere arresten van het gerechtshof te Amsterdam en het gerechtshof te 's-Gravenhage. De Hoge Raad verwees in een eerder arrest van 27 november 1998 de zaak terug naar het gerechtshof voor verdere behandeling. Na een tussenarrest van het hof op 31 augustus 2000, waarin de eiser tot bewijslevering werd toegelaten, volgde een eindarrest op 3 oktober 2002, waarin het vonnis van de rechtbank te Amsterdam werd bekrachtigd.

De eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de arresten van het hof. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de eiser niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoefden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de eiser verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van LISV zijn begroot op € 316,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.

Deze uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en onderstreept de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van de rechtsontwikkeling en rechtseenheid in Nederland.

Uitspraak

11 juni 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/069HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. B.D.W. Martens,
t e g e n
de publiekrechtelijke rechtspersoon UITVOERINGSINTANTIE WERKNEMERSVERZEKERINGEN, rechtsopvolger van Het Landelijk Instituut Sociale Verzekeringen, rechtsopvolger van de Bedrijfsvereniging voor Overheidsdiensten,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
1. Het geding in voorgaande instanties
Voor het verloop van het geding in voorgaande instanties verwijst de Hoge Raad naar zijn tussen eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - en verweerder in cassatie - verder te noemen: LISV - gewezen arrest van 27 november 1998, nr. 16.551 (C97/030HR), NJ 1999, 176. Bij dat arrest heeft de Hoge Raad vernietigd het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 10 oktober 1996 en de zaak ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Na memoriewisseling na verwijzing door partijen heeft het gerechtshof te 's-Gravenhage bij tussenarrest van 31 augustus 2000 [eiser] tot bewijslevering toegelaten. Na enquête heeft het hof bij eindarrest van 3 oktober 2002 het vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 6 september 1995, waarvan beroep, bekrachtigd.
De arresten van het hof van 31 augustus 2000 en 3 oktober 2002 zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het tweede geding in cassatie
Tegen beide arresten van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
LISV heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van LISV begroot op € 316,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, P.C. Kop, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 11 juni 2004.