ECLI:NL:HR:2004:AP1154
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- J.B. Fleers
- P.C. Kop
- E.J. Numann
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Cassatie in de zaak van een eiser tegen de publiekrechtelijke rechtspersoon Uitvoeringsinstantie Werknemersverzekeringen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juni 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen een eiser en de publiekrechtelijke rechtspersoon Uitvoeringsinstantie Werknemersverzekeringen (LISV). De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.D.W. Martens, had eerder in de procedure een beroep gedaan op de vernietiging van eerdere arresten van het gerechtshof te Amsterdam en het gerechtshof te 's-Gravenhage. De Hoge Raad verwees in een eerder arrest van 27 november 1998 de zaak terug naar het gerechtshof voor verdere behandeling. Na een tussenarrest van het hof op 31 augustus 2000, waarin de eiser tot bewijslevering werd toegelaten, volgde een eindarrest op 3 oktober 2002, waarin het vonnis van de rechtbank te Amsterdam werd bekrachtigd.
De eiser heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de arresten van het hof. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten van de eiser niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoefden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de eiser verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van LISV zijn begroot op € 316,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Deze uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en onderstreept de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van de rechtsontwikkeling en rechtseenheid in Nederland.