ECLI:NL:HR:2004:AP0965

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/149HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over toepasselijkheid van Nederlands recht bij onrechtmatige daad na bedrijfsongeval in Thailand

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], KCA DEUTAG NEDERLAND B.V. aangeklaagd na een bedrijfsongeval dat plaatsvond op 18 december 1995 in Thailand. Eiser, die sinds 1971 in dienst is bij Deutsche Tiefbohr A.G., vorderde schadevergoeding van Deutag, die als contractspartij fungeerde tussen de Thaise opdrachtgever en Tiefbohr. De kantonrechter te Assen wees de vordering van eiser af, waarna eiser in hoger beroep ging. De rechtbank oordeelde dat Duits recht van toepassing was, wat eiser betwistte in cassatie. De Hoge Raad heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te Leeuwarden. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank de vordering van eiser ten onrechte als een vordering uit onrechtmatige daad onder Duits recht had gekwalificeerd. De Hoge Raad stelde vast dat de vordering onder Nederlands recht valt, omdat eiser zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft en Deutag in Nederland is gevestigd. De Hoge Raad benadrukte dat er geen ruimte is voor accessoire aanknoping in dit geval, en dat de gevolgenuitzondering een imperatief karakter heeft. De Hoge Raad heeft Deutag veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 394,38 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.

Uitspraak

12 november 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/149HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
KCA DEUTAG NEDERLAND B.V., voorheen genaamd Deutag Nederland B.V., daarvoor genaamd Deutag Friesland Drilling B.V.,
gevestigd te Assen,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 20 december 2000 verweerster in cassatie - verder te noemen: Deutag - gedagvaard voor de kantonrechter te Assen en gevorderd bij vonnis. voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Deutag te veroordelen tot betaling aan [eiser] de door hem als gevolg van het hem op 18 december 1995 overkomen bedrijfsongeval geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 december 1995 tot aan de dag der algehele voldoening.
Deutag heeft de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 8 oktober 2001 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Assen.
Bij tussenvonnis van 22 januari 2003 heeft de rechtbank de zaak naar de rol verwezen teneinde [eiser] in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten zoals is overwogen in rov. 5.4 van dit vonnis, bepaald dat cassatieberoep tegen dit vonnis is toegestaan, en iedere verdere beslissing aangehouden.
Het tussenvonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het tussenvonnis van de rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Deutag heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
[Eiser] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat en mr. J. Brandt en Deutag heeft de zaak namens haar advocaat doen toelichten door mr. M.V. Polak, allen advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis van de rechtbank te Assen en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiser], woonachtig in Nederland, is sinds 1971 in dienst bij Deutsche Tiefbohr A.G. (hierna: Tiefbohr), gevestigd te Bad Bentheim, Duitsland. De arbeidsovereenkomst bevat een rechtskeuze voor Duits recht. [Eiser] is door Tiefbohr regelmatig naar het buitenland uitgezonden. Ook de uitzendovereenkomsten bevatten een rechtskeuze voor Duits recht.
(ii) De Thaise overheid heeft Tiefbohr verzocht met een mobiele boortoren deel te nemen aan een tentoonstelling, de "World Tech 95", te Korat, Thailand. Om fiscale redenen is Deutag, gevestigd in Nederland, als contractspartij tussen de Thaise opdrachtgever en de opdrachtnemer Tiefbohr geplaatst.
(iii) In oktober 1995 is [eiser] door Tiefbohr naar Thailand uitgezonden. Aldaar is [eiser] ingeschakeld bij het vervoer van boortoren T 41 van Sattahip, waar Tiefbohr een opslagplaats had, naar de tentoonstelling te Korat.
(iv) Ook bij het terugbrengen van de boortoren van Korat naar Sattahip is [eiser] ingeschakeld. Tijdens dit transport heeft op 18 december 1995 een ongeval plaatsgevonden (de remmen van de truck waarop de boortoren was geladen, weigerden) waarbij [eiser] ernstig gewond is geraakt.
3.2.1 [Eiser] heeft Deutag voor de kantonrechter gedagvaard en gevorderd als hiervoor onder 1 is weergegeven. [Eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat Deutag op grond van art. 7:658 lid 4 BW aansprakelijk is voor de schade die hij heeft opgelopen als gevolg van het ongeval op 18 december 1995.
3.2.2 De kantonrechter heeft in rov. 5.2 geoordeeld dat Nederlands recht van toepassing is omdat de gevolgen van zowel de gestelde inleenovereenkomst/overeenkomst van opdracht als die van de onrechtmatige daad tot de rechtssfeer van Nederland behoren. De kantonrechter heeft vervolgens de vordering van [eiser] afgewezen.
3.2.3 De rechtbank heeft in rov. 5.3 ten aanzien van de vraag naar het toepasselijke recht (ambtshalve) geoordeeld dat de volgens [eiser] door Deutag geschonden norm de bepaling betreft, die veiligheid van de werknemer beoogt te beschermen, ook als hij door zijn werkgever is uitgeleend; in deze omstandigheden ligt aanknoping bij het recht dat van toepassing is op de arbeidsovereenkomst voor de hand, alleen al om te waarborgen, dat één samenhangend geheel van regels de rechtsverhouding tussen alle mogelijk betrokkenen beheerst. Dit betekent, aldus de rechtbank, dat Duits recht van toepassing is. In cassatie wordt niet geklaagd over het feit dat de rechtbank (ambtshalve) is ingegaan op de vraag welk recht van toepassing is op de vordering van [eiser], ofschoon geen grief was gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat Nederlands recht van toepassing was.
3.3 In cassatie moet, met partijen, ervan worden uitgegaan dat de rechtbank de vordering van [eiser] heeft aangemerkt als een vordering uit onrechtmatige daad.
3.4 De rechtbank heeft met haar oordeel, dat het recht dat de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en Tiefbohr beheerst, toepasselijk is op de gestelde verbintenis uit onrechtmatige daad tussen [eiser] en Deutag, miskend dat volgens het Nederlandse conflictenrecht geen plaats is voor accessoire aanknoping, indien dader en benadeelde niet beiden partij zijn bij de bestaande of gewezen rechtsverhouding waaraan het toepasselijke recht op de verbintenis uit onrechtmatige daad wordt ontleend. Voor zover de rechtbank mocht hebben geoordeeld dat, gelet op de concrete omstandigheden van het onderhavige geval, Duitsland nauwer bij de door [eiser] aan Deutag verweten onrechtmatige daad is betrokken dan Thailand of Nederland en dat daarom een uitzondering op de toepasselijkheid van Thais recht ingevolge de lex loci delicti regel dan wel op toepasselijkheid van Nederlands recht ingevolge de gevolgenuitzondering, thans gecodificeerd in art. 3 lid 3 van de Wet conflictenrecht onrechtmatige daad, geboden is, heeft zij miskend dat het stelsel van objectieve verwijzingsregels inzake de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad geen ruimte laat voor toepassing van een algemene exceptie ten behoeve van een in het concrete geval nauwer betrokken rechtsstelsel. Onderdeel b, dat een desbetreffende klacht bevat, slaagt.
3.5 Onderdeel a heeft geen zelfstandige betekenis naast onderdeel b. Onderdeel c bevat een ten opzichte van de rechtsklacht van onderdeel b subsidiaire motiveringsklacht. De onderdelen d en e bevatten klachten over het onbehandeld laten van essentiële stellingen van [eiser] indien aangenomen zou moeten worden dat in het onderhavige geval wel ruimte is voor toepassing van de figuur van accessoire aanknoping. Deze klachten behoeven derhalve geen behandeling.
3.6 Onderdeel f slaagt eveneens. De gevolgenuitzondering heeft een imperatief karakter. Nu vaststaat dat [eiser] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, Deutag in Nederland is gevestigd en in het onderhavige geval geen plaats is voor accessoire aanknoping, kan, waar uit de stukken van het geding geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat partijen niet rechtsgeldig een ander rechtsstelsel als toepasselijk hebben aangewezen, niet anders geconcludeerd worden dan dat de vordering die door [eiser] jegens Deutag wordt gepretendeerd en door de rechtbank als een vordering uit onrechtmatige daad is gekwalificeerd, wordt beheerst door Nederlands recht.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het vonnis van de rechtbank te Assen van 22 januari 2003;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Deutag in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 394,38 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, P.C. Kop, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 12 november 2004.