ECLI:NL:HR:2004:AP0225

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38865
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • C.B. Bavinck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen uitspraak Gerechtshof inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 oktober 2002. De zaak betreft een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen die aan belanghebbende, aangeduid als X te Z, is opgelegd. Voor het jaar 1991 was er een oorspronkelijke aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 104.592, gevolgd door een navorderingsaanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 107.403. Na bezwaar tegen deze navorderingsaanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarop belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep gegrond en vernietigde zowel de uitspraak van de Inspecteur als de navorderingsaanslag.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van de Staatssecretaris gegrond verklaard. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling en beslissing, met inachtneming van het arrest van de Hoge Raad. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onterecht had geoordeeld over de onzekerheid van de rechten van belanghebbende uit hoofde van haar tegoed op de ledenrekening van de Coöperatie A. De Hoge Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Nr. 38.865
28 mei 2004
EC
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 oktober 2002, nr. 99/30407, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Navorderingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1991 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 104.592.
Vervolgens is haar over dat jaar een navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 107.403, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur alsmede de navorderingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat ultimo 1990 met onvoldoende zekerheid vaststond dat en tot welk bedrag belanghebbende haar rechten uit hoofde van haar tegoed op de ledenrekening zou kunnen realiseren om te kunnen oordelen dat zij te dier zake enig voordeel tot haar winst uit onderneming over dat jaar moest rekenen. Het Hof heeft daarbij in het bijzonder van belang geacht dat op grond van het bepaalde in artikel 32, lid 8, en artikel 33 van de destijds geldende statuten van de Coöperatie A (hierna: A) een lid dat ophoudt een onderneming in de vorm van een apotheek uit te oefenen weliswaar bevoegd was zijn 'aandelen' aan A te vervreemden tegen de nominale waarde vermeerderd met het tegoed op de ledenrekening, maar dat deze bevoegdheid gekoppeld was aan door het bestuur van A te stellen voorwaarden en alleen gold als in het boekjaar van aanbieding van de 'aandelen' niet reeds vijf percent van het totale nominale bedrag van de aandelen was terugbetaald. Het Hof heeft op die grond de door de Inspecteur bepleite toepassing van de foutenleer verworpen.
3.2. Het door het Hof genoemde artikel 32, lid 8, van de, tot de gedingstukken behorende, statuten van A houdt in dat een lid dat ophoudt een onderneming in de vorm van een apotheek uit te oefenen, voor elk aandeel de in lid 6 van het artikel bedoelde vergoeding ontvangt, mits het lid volgens door het bestuur van A vast te stellen normen verklaart niet opnieuw een zodanige onderneming uit te oefenen. Op grond van artikel 33 van de statuten bestaat de mogelijkheid dat het bestuur van A de door een lid aan haar aangeboden aandelen niet in het jaar van aanbieding behoeft af te nemen, maar pas in het daarop volgende jaar. Niet valt in te zien dat op grond van deze bepalingen onzekerheid bestond omtrent het beloop en/of de mogelijkheid tot realisatie van belanghebbendes rechten uit hoofde van haar tegoed op de ledenrekening. 's Hofs andersluidende oordeel is onbegrijpelijk. Het middel slaagt.
3.3. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2004.