4.2.5. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 14 mei 2003 houdt, voorzover hier van belang, het volgende in:
"De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van een bij dit hof op 8 mei 2003 ingekomen brief (...) van de raadsvrouw van de verdachte.
(...)
De voorzitter deelt mede dat het hof zich voorts beraden heeft over het verzoek van de raadsvrouw om de behandeling van de zaak aan te houden teneinde eindpleidooi te kunnen voeren. Het hof is van oordeel dat in deze zaak, waarin de zogenaamde regiezitting van het hof reeds op 30 januari 2003 plaatsvond en er concrete afspraken met de verdediging zijn gemaakt, het wisselen van raadsman of -vrouw een keuze is die voor rekening van de verdachte komt en dat van de verdediging - ook na wisseling - mag worden verwacht dat zij zich aan de gemaakte afspraken houdt. Het hof heeft ook rekening te houden met de belangen van de twee medeverdachten. Zij hebben al aangegeven het een belasting te vinden als de berechting nog langer boven hun hoofd blijft hangen. Ook heeft het hof rekening te houden met de belangen van de benadeelde partijen en met de invloed die het nu aanhouden van de behandeling van de zaak heeft op de nabestaanden. Het hof kan, daarmede rekening houdend, dit aanhoudingsverzoek van de raadsvrouw niet honoreren. De voorzitter deelt mede dat het hof bereid is de behandeling van de zaak voor eindpleidooi te onderbreken tot morgen, 15 mei 2003 te 13.30 uur.
De raadsvrouw geeft aan dit met de verdachte te willen bespreken.
De voorzitter deelt mee dat het hof ook bereid is de behandeling van de zaak te onderbreken tot 15 mei 2003 te 14.30 uur, waarbij de verdediging dient mee te wegen dat zij niet adequaat gebruik heeft gemaakt van de gegeven tijd gemoeid met de behandeling van deze zaak en dat zij naar omstandigheden maximaal gebruik dient te maken van de gelegenheid om de verdediging te voeren.
De raadsvrouw overlegt, met instemming van het hof en de advocaat-generaal, buiten de zaal van de terechtzitting met de verdachte.
De raadsvrouw en de verdachte keren terug in de zaal van de terechtzitting. De raadsvrouw deelt mede dat zij na uitgebreid overleg met haar cliënt tot de conclusie is gekomen dat zij, zoals zij al eerder aan het hof aangaf, niet in staat is om op een adequate wijze de verdediging in deze zaak te voeren. De raadsvrouw geeft aan dat zij al zes weken lang ook in de weekenden en avonden aan het werk is en zij biedt aan om volgende week eindpleidooi te houden. Zij deelt mede dat indien het hof bij het ingenomen standpunt blijft, zij zich gedwongen voelt de verdediging neer te leggen omdat zij zich niet in staat acht naar behoren de verdediging te voeren.
De advocaat-generaal geeft te kennen de proceshouding van de verdediging onjuist te vinden en best te willen geloven dat de raadsvrouw de afgelopen zes weken hard heeft gewerkt, maar hij is van oordeel dat de raadsvrouw haar prioriteiten dan bij de verkeerde zaken heeft gelegd omdat deze zaak naar zijn mening belangrijker is dan andere. Als de verdediging de zaak wil neerleggen dan moet dat maar, dat is dan haar beslissing, aldus de advocaat-generaal.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad.
Het hof hervat het onderzoek.
De voorzitter vraagt aan de verdachte of hij een beroep op zijn raadsvrouw heeft gedaan om hem verder bij te staan en morgen eindpleidooi te voeren.
De verdachte antwoordt dat hij wil dat zijn raadsvrouw morgen eindpleidooi voert.
De raadsvrouw deelt mede dat dat niet zo is, en dat zij de verdediging zal neerleggen omdat er thans sprake is van een vertrouwensbreuk tussen haar en haar cliënt.
De voorzitter vraagt aan de verdachte of het wellicht toch niet klopt dat hij aan zijn raadsvrouw heeft gevraagd morgen eindpleidooi te voeren.
De verdachte antwoordt dat hij wel in die zin een beroep op haar heeft gedaan maar dat, indien zij vindt dat zij morgen geen eindpleidooi kan voeren, zij dat dan ook niet kan doen.
Het hof onderbreekt het onderzoek voor beraad.
Het hof hervat het onderzoek.
De voorzitter deelt mede dat het hof de door de raadsvrouw aangevoerde gronden waarom zij geen eindpleidooi kan voeren, niet doorslaggevend vindt om de behandeling van de zaak aan te houden. Het hof biedt de raadsvrouw nogmaals aan om morgen, 15 mei 2003, pleidooi te kunnen voeren. Naar het oordeel van het hof heeft de raadsvrouw in de onderhavige zaak op grond van artikel 13 van de Advocatenwet niet het recht om in dit stadium de verdediging neer te leggen. Indien de raadsvrouw deze stap wel zet, zal het hof ernstig moeten overwegen om dit aan de Deken van de Orde van Advocaten voor te leggen. Het hof is van oordeel dat de raadsvrouw gedurende de afgelopen zes weken het juiste gewicht aan deze zaak had moeten toekennen en deze zaak naar behoren had moeten behandelen. Het hof houdt de verdediging verantwoordelijk voor de thans ontstane situatie.
De raadsvrouw deelt mede dat indien de verdachte nu aangeeft dat hij wil dat zij morgenmiddag om 13.30 uur pleidooi houdt, zij daartoe in staat zal zijn.
De voorzitter vraagt namens het hof aan de verdachte zijn standpunt kenbaar te maken. Hij deelt de verdachte mede dat het hof, indien verdachte zou aangeven niet te willen dat zijn raadsvrouw van de geboden gelegenheid om morgenmiddag pleidooi te houden gebruik maakt, de zaak heden zal afdoen aangezien het er dan voor gehouden moet worden dat afstand is gedaan van het recht om pleidooi te houden.
De raadsvrouw merkt op dat de keus aan de verdachte is.
De verdachte geeft het hof te kennen dat hij instemt met het voeren van pleidooi op 15 mei 2003 te 13.30 uur.
Het hof onderbreekt daarvoor en voor het nemen van rust het onderzoek tot de openbare terechtzitting van dit hof van 15 mei 2003 te 13.30 uur en zegt de verdachte, diens raadsvrouw en mr. E.M. van den Oudenaller aan om dan zonder nadere oproeping aanwezig te zijn."