ECLI:NL:HR:2004:AP0169
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.L.M. Urlings
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Rechtmatigheid van binnentreden zonder specifieke woningvermelding in machtiging
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 augustus 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar had beroep ingesteld tegen de rechtmatigheid van de doorzoeking die had plaatsgevonden op basis van een machtiging tot binnentreden. De machtiging vermeldde niet specifiek voor welke woning deze was afgegeven, wat door het Hof aanvankelijk niet als een belemmering voor de rechtmatigheid van de zoeking werd gezien. De Hoge Raad oordeelde echter dat de omstandigheid dat de machtiging niet specifiek de woning vermeldde, wel degelijk van belang was voor de rechtmatigheid van de zoeking. Ondanks deze constatering leidde dit niet tot cassatie, omdat het verweer enkel betrekking had op feiten waarvan de verdachte was vrijgesproken. De Hoge Raad concludeerde dat er geen grond was voor vernietiging van de bestreden uitspraak en verwierp het beroep van de verdachte. De zaak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het afgeven van machtigingen tot binnentreden, met name in het kader van de bescherming van het huisrecht.