ECLI:NL:HR:2004:AP0114

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 mei 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/054HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van de Hoge Raad inzake vordering tot betaling door RABO Financieringsmaatschappij B.V.

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 mei 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [Eiser], vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Garretsen, en RABO Financieringsmaatschappij B.V. De zaak begon met een vordering van RABO, die op 22 september 1999 [Eiser] had gedagvaard voor de kantonrechter te Schiedam. RABO vorderde een betaling van ƒ 9.725,70, vermeerderd met wettelijke rente. [Eiser] bestreed de vordering, maar de kantonrechter wees deze toe in een eindvonnis op 13 februari 2001. Hierop heeft [Eiser] hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Rotterdam, die op 5 september 2002 de eerdere vonnissen bekrachtigde. Tegen dit vonnis heeft [Eiser] cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft de zaak behandeld, waarbij RABO niet verschenen was. De advocaat van [Eiser] heeft de zaak toegelicht. De Advocaat-Generaal J. Spier heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten in het cassatiemiddel niet tot cassatie kunnen leiden, en dat verdere motivering niet nodig is, aangezien de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling oproepen. De Hoge Raad heeft [Eiser] in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van RABO op nihil zijn begroot.

Uitspraak

28 mei 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/054HR
RM/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
RABO FINANCIERINGSMAATSCHAPPIJ B.V., gevestigd te Eindhoven,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Rabo - heeft bij exploot van 22 september 1999 eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - gedagvaard voor de kantonrechter te Schiedam en gevorderd [eiser] te veroordelen aan Rabo te betalen een bedrag van ƒ 9.725,70, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[Eiser] heeft de vordering bestreden.
Na een ingevolge een tussenvonnis van 30 mei 2000 op 29 juni 2000 gehouden comparitie van partijen heeft de kantonrechter heeft bij eindvonnis van 13 februari 2001 de vordering toegewezen.
Tegen beide vonnissen van de kantonrechter heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Rotterdam.
Bij vonnis van 5 september 2002 heeft de rechtbank de bestreden vonnissen bekrachtigd.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen Rabo is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Rabo begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 28 mei 2004.