ECLI:NL:HR:2004:AO9921

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00759/04 U
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • B.C. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake Belgisch uitleveringsverzoek met betrekking tot verstekvonnissen

In deze zaak gaat het om een tussenarrest van de Hoge Raad der Nederlanden met betrekking tot een uitleveringsverzoek van het Koninkrijk België. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1970, die in België bij verstek is veroordeeld op 22 februari 1996. De veroordeling was niet aan hem persoonlijk betekend, maar aan de Procureur des Konings. Pas op 9 december 2003 werd de opgeëiste persoon in kennis gesteld van het vonnis, zonder dat hij bijgestaan werd door een advocaat en zonder dat hem de mogelijkheid van verzet werd uitgelegd. De Rechtbank te Almelo verklaarde de uitlevering ontoelaatbaar, omdat de opgeëiste persoon niet tijdig verzet had aangetekend, waardoor het Belgische vonnis onherroepelijk was geworden. De Hoge Raad oordeelt dat Nederland bij de bekrachtiging van het Benelux-Uitleveringsverdrag geen voorbehoud heeft gemaakt voor uitleveringsverzoeken ter tenuitvoerlegging van verstekvonnissen. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en beveelt dat de opgeëiste persoon zal worden opgeroepen voor een zitting op 14 september 2004 om te worden gehoord over het uitleveringsverzoek. De Hoge Raad concludeert dat de opgeëiste persoon in voldoende mate in de gelegenheid moet worden gesteld om zijn verdediging te voeren voordat tot tenuitvoerlegging van het vonnis wordt overgegaan.

Uitspraak

15 juni 2004
Strafkamer
nr. 00759/04 U
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Tussenarrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Almelo van 2 maart 2004, nummer RK 04/31, op een verzoek van het Koninkrijk België tot uitlevering van:
[de opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft de gevraagde uitlevering van de opgeëiste persoon ontoelaatbaar verklaard ter strafvervolging ter zake van het in de bestreden uitspraak omschreven feit.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Officier van Justitie. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de bestreden uitspraak zal worden vernietigd en dat de opgeëiste persoon zal worden opgeroepen voor een nader te bepalen zitting van de Hoge Raad teneinde omtrent het verzoek tot zijn uitlevering te worden gehoord.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt erover dat de Rechtbank ten onrechte de uitlevering van de opgeëiste persoon ontoelaatbaar heeft verklaard, althans dat zij de uitlevering ontoelaatbaar heeft verklaard op gronden die de ontoelaatbaarheid niet kunnen dragen.
3.2. De Rechtbank heeft over de ontoelaatbaarverklaring van de verzochte uitlevering als volgt overwogen:
"Uit de overgelegde stukken blijkt dat de opgeëiste persoon bij verstek op 22 februari 1996 door de rechtbank van eerste Aanleg te Brussel is veroordeeld en dat die veroordeling niet aan hem in persoon is betekend, maar op 11 april 1996 aan de Procureur des Konings werkzaam bij de rechtbank van eerste Aanleg te Brussel. Eerst bij zijn verhoor op 9 december 2003 is [de opgeëiste persoon], voornoemd in het kader van artikel 14 van de Uitleveringswet in kennis gesteld van de betekening van het gewezen vonnis door de rechtbank in eerste Aanleg te Brussel. [De opgeëiste persoon], voornoemd werd tijdens dit verhoor niet bijgestaan door een advocaat en er is hem tijdens dit verhoor niet gewezen op de mogelijkheid van verzet, zoals dit staat omschreven in artikel 187 van het Belgisch Wetboek van strafvordering. Dit verzet dient binnen vijftien dagen, nadat het vonnis aan de betrokken persoon bekend is geworden, te geschieden. [De opgeëiste persoon], voornoemd heeft dit, ook nadat hij bijstand kreeg van de raadsvrouw, niet gedaan waardoor de kans op een nieuw proces en een eventueel hoger beroep niet mogelijk zijn. Met andere woorden het Belgisch vonnis is onherroepelijk geworden. Nu Nederland ingevolge artikel 4 lid 2 van de Uitleveringswet geen onderdanen uitlevert ter executie waarvan de straf al vaststaat, acht de rechtbank de uitlevering niet toelaatbaar."
3.3. De Nederlandse regering heeft bij de bekrachtiging van het hier toepasselijke Benelux-Uitleveringsverdrag geen voorbehoud gemaakt met betrekking tot uitleveringsverzoeken ter tenuitvoerlegging van verstekvonnissen. Naar luid van de Memorie van Antwoord, - Kamerstukken II 1965-1966, 8054, nr. 10, blz. 7 - was de "noodzaak (daartoe) ook niet aanwezig" omdat met "betrekking tot verstekvonnissen geldt, dat in België en Luxemburg de mogelijkheid voor verzet altijd bestaat, zodat de verdachte in ieder geval verzekerd kan zijn van een contradictoire behandeling van zijn strafzaak". Het moet er dus voor worden gehouden dat de opgeëiste persoon na gebruikmaking van de mogelijkheid van verzet in voldoende mate in de gelegenheid zal worden gesteld om in de zaak die tot zijn veroordeling bij vorenbedoeld verstekvonnis heeft geleid, zijn verdediging te voeren voordat tot tenuitvoerlegging van dat vonnis zal worden overgegaan (vgl. HR 18 maart 1986, NJ 1986, 707).
3.4. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Beveelt dat de opgeëiste persoon zal worden opgeroepen te verschijnen ter zitting van de Hoge Raad van 14 september 2004 te 12.00 uur om te worden gehoord omtrent het verzoek tot zijn uitlevering.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en B.C. de Savornin Lohman, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 15 juni 2004.