ECLI:NL:HR:2004:AO9806

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02459/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • A.J.A. van Dorst
  • J.W. Ilsink
  • J. de Hullu
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de bewezenverklaring van poging tot diefstal door de Hoge Raad

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 november 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld voor poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij het Hof had overwogen dat de verdachte en een medeverdachte ten tijde van de zitting reeds enkele maanden gedetineerd waren voor andere vermogensmisdrijven. De Hoge Raad oordeelde dat deze omstandigheid niet redengevend was voor de bewezenverklaring van de poging tot diefstal. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.

De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 15 mei 2002 in Hengelo, waar de verdachte samen met medeverdachten de woning van een bejaarde vrouw binnendrong. De vrouw werd door de verdachten in haar woning overrompeld, maar de uitvoering van het voorgenomen misdrijf werd niet voltooid. Het Hof had de verdachte veroordeeld tot één maand gevangenisstraf en had een betalingsverplichting opgelegd aan de benadeelde partij. De verdediging stelde dat het Hof ten onrechte het voorarrest in een andere strafzaak had betrokken in de bewijsmotivering.

De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd was, omdat de omstandigheid van detentie in een andere zaak niet relevant was voor de bewezenverklaring van de poging tot diefstal. De Hoge Raad benadrukte dat de bewezenverklaring moet steunen op voldoende en relevante bewijsvoering, en dat de motivering van het Hof in dit geval niet voldeed aan de eisen van de wet. De zaak wordt nu opnieuw behandeld door het Gerechtshof te Leeuwarden.

Uitspraak

2 november 2004
Strafkamer
nr. 02459/03
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 14 augustus 2003, nummer 21/000119-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [geboortedatum] 1971, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Almelo van 9 december 2002 - de verdachte ter zake van "poging tot: diefstal door twee of meer verenigde personen" veroordeeld tot één maand gevangenisstraf.
Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J.L.A.M. le Cocq d'Armandville en mr. J.Y. Taekema, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. Het schriftelijk commentaar van de raadslieden op de conclusie van de Advocaat-Generaal is niet binnen de bij de wet gestelde termijn binnengekomen bij de Hoge Raad.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel bevat onder meer de klacht dat het Hof "het voorarrest in een andere nog aanhangige strafzaak" heeft betrokken in de bewijsmotivering.
3.2.1. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding primair tenlastegelegd dat zij:
"op of omstreeks 15 mei 2002 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [het slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), zich naar de woning van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben begeven en/of (vervolgens) voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben weggeduwd en/of (vervolgens) de woning is/zijn binnengedrongen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
3.2.2. Daarvan heeft het Hof bewezenverklaard dat zij:
"op 15 mei 2002 te Hengelo, gemeente Hengelo (O), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen goederen en/of geld, toebehorende aan [het slachtoffer], zich naar de woning van voornoemde [slachtoffer] heeft begeven en vervolgens voornoemde [slachtoffer] heeft weggeduwd en (vervolgens) de woning is binnengedrongen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid."
3.2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de tegenover de politie afgelegde verklaring van [het slachtoffer], voorzover inhoudende:
"Op 15 mei 2002 omstreeks 12.00 uur hoorde ik de bel. Ik ben naar de voordeur gelopen en heb deze geopend. Ik zag dat er twee dames voor mijn deur stonden. Zonder dat er iets werd gezegd werd ik door die twee dames mijn woning ingedrukt. Ik was overdonderd. Ik kwam door de duw bijna ten val. De twee dames liepen gelijk door, mijn woning in. Ze liepen door in de richting van mijn keuken. Ze liepen naar de achterdeur en een van de vrouwen zei: "Deur open, naar buiten.". Ik zei toen: "Ik ga niet naar buiten. Jullie moeten nu weggaan." en "Ik hoef jullie helemaal niet binnen te laten, ik wil dat jullie eruit gaan.". Ik zag dat een van de vrouwen naar de achterdeur wilde, kennelijk om deze te openen. Ik ben toen met mijn rug en bibs tegen de hordeur gaan staan. Ik had toen in de gaten dat de twee vrouwen slechte bedoelingen hadden. Ik dacht hoe krijg ik ze eruit. De ene vrouw zei steeds: "Deur los, deur los.". Ik zag dat ze de deurklink van de hordeur vastpakte en er aan trok. Ik zei toen: "Ik wil dat jullie nu weggaan.".
Op het laatst, ongeveer een kwartier later, zijn de dames vertrokken. Ik zag dat de twee dames wegliepen in de richting van de Achterhoekse Molenweg. Ik hoorde van mijn buurman dat hij nog een derde vrouw heeft gezien in mijn woning. De dames hebben geen toestemming van mij gehad om mijn woning te betreden en goederen die mijn eigendom zijn weg te nemen of een poging daartoe te ondernemen."
b. de tegenover de politie afgelegde verklaring van [getuige 2], voorzover inhoudende:
"Op 15 mei 2002 te omstreeks 12.00 uur was ik op het adres [b-straat 2] te Hengelo (O). Op een gegeven moment zag ik twee vrouwen bij de woning van de pal tegenover gelegen woning van de overbuurvrouw op nr [1] aanbellen. Nadat de voordeur geopend was zag ik dat één van de vrouwen gelijk naar binnen liep. Ik zag dat zij daarbij de overbuurvrouw naar binnen dwong. Ik zag aan de uitdrukking op het gezicht van de overbuurvrouw dat zij duidelijk verbaasd was. Op een gegeven moment liepen de twee vrouwen de woning in. Daarbij zag ik dat de overbuurvrouw steeds achterwaarts werd geduwd. Vervolgens zag ik dat de tweede vrouw de voordeur dicht deed. Hierop heb ik de straat verder ingekeken en zag dat er nog een vrouw in de straat stond. Ik zag dat zij zich verdekt had opgesteld tussen een geparkeerde caravan en een personenauto. Ik zag ook deze vrouw in de richting van de voordeur van de overbuurvrouw lopen. Ik zag dat zij, aangekomen bij de voordeur, voorzichtig om zich heen keek en vervolgens de voordeur, die kennelijk op een kier stond, opendeed. Ik zag dat deze vrouw ook de woning inging en de deur sloot.
Na ongeveer 5 minuten heeft de laatstgenoemde vrouw de woning als eerste weer verlaten. Inmiddels stond ik al buiten, verdekt opgesteld, op straat. Ik zag de vrouw de richting van de Achterhoekse Molenweg inlopen. Na ongeveer 10 seconden zag ik dat ook de andere twee vrouwen naar buiten kwamen. Ook zij liepen in de richting van de Achterhoekse Molenweg.
Inmiddels had ik gezien dat de eerste vrouw naar een parkeerplaats van de Werninkhofstraat liep. Hierop heb ik snel mijn bromfiets gepakt. Op de Werninkhofstraat zag ik een witte Opel personenauto vanuit de parkeerplaats wegrijden. De twee vrouwen renden vervolgens linksaf de Achterhoekse Molenweg in. Op dat moment kwam ook een politieauto de
Werninkhofstraat inrijden. Nadat ik de politie had gewaarschuwd reden we linksaf de Achterhoekse Molenweg in. Daar zag ik één van de twee vrouwen in de auto stappen. Hierna reed de auto weg. Kort daarop zag ik dat de politie de bewuste witte Opel personenauto had staande gehouden. Ook zag ik dat de drie vrouwen in de auto zaten. Ik zag dat het dezelfde vrouwen waren die zojuist bij de overbuurvrouw in de woning waren geweest. Ik zag dat de vrouw die als laatste de woning inliep achter het stuur van de auto zat."
c. de tegenover de politie afgelegde verklaring van [getuige 1], voorzover inhoudende:
"Op 15 mei 2002 te omstreeks 12.00 uur stond ik in de woonkamer van mijn woonhuis aan de [b-straat 2] te Hengelo (O). Mijn woonhuis is precies tegenover het woonhuis van buurvrouw [slachtoffer] op nummer [1] gelegen.
Op een bepaald moment zag ik een witte auto de straat in komen rijden. De auto reed iets verder door dan mijn woning en die van de buurvrouw. Het volgende moment zag ik dat twee vrouwen bij de buurvrouw voor de deur stonden. Ik zag dat een andere vrouw ter hoogte van nummer 24 op de openbare weg bleef staan. Het waren buitenlandse types.
Vervolgens zag ik dat de vrouwen bij buurvrouw [slachtoffer] aanbelden. De buurvrouw deed de deur op een kier open. Een van de vrouwen deed een voet tussen de deur en de vrouwen drukten zichtbaar de deur naar binnen en verschaften zich toegang. Een van de vrouwen deed de deur achter zich op een kier dicht. Vervolgens zag ik dat de derde vrouw, die op straat achtergebleven was, naar de woning van buurvrouw [slachtoffer] liep en tussen de kier van de voordeur doorgluurde. Vervolgens ging ook zij de woning binnen. Mijn vriend [betrokkene 1] en ik vonden het heel vreemd en hebben vervolgens de politie gebeld.
Op een bepaald moment verlieten de drie vrouwen de woning van buurvrouw [slachtoffer]."
d. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door H.L. Hallink en U.E.J. Slot, onderscheidenlijk hoofdagent en agent van politie Twente, voorzover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Op 15 mei 2002 omstreeks 12.09 kregen wij, verbalisanten, via het Regiokanaal Meldcentrum Twente, de melding om in verband met insluipers te gaan naar de [b-straat 1] te Hengelo (O).
Ter plaatse aan de [b-straat], ter hoogte van nummer [1], werden wij aangesproken door meerdere buurtbewoners. Ze gaven aan dat er zojuist drie vrouwen in een witte auto vandoor waren gegaan en wezen daarbij in de richting van de Achterhoekse Molenweg. Een getuige wilde zojuist op zijn bromfiets de achtervolging beginnen. We reden achter hem aan de Achterhoekse Molenweg in. Hier zagen wij een witte Opel Astra rijden. De getuige op de bromfiets wees de desbetreffende auto aan. Wij volgden de auto en gaven door middel van ons daktransparant een stopteken. Wij zagen dat de auto stopte. We vorderden de personen in die auto uit te stappen. We zagen dat er drie vrouwen in het desbetreffende voertuig zaten.
Op de bestuurdersstoel zat, naar later bleek:
[medeverdachte 2], geboren op [geboortedatum] 1953 te [geboorteplaats] (It.);
op de bijrijdersstoel zat, naar later bleek:
[medeverdachte 1], geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] (in de toenmalige Sovjet Unie);
op de achterbank van de auto, niet direct zichtbaar, lag, naar later bleek:
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] (It.)"
e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door R.J.H. Padberg en M.H.P. Vos, beiden brigadier van politie Twente, voorzover inhoudende:
(1) als relaas van de verbalisanten:
"Op 16 mei 2002 confronteerden wij, verbalisanten, met toestemming van de hulp officier van justitie, [het slachtoffer], wonende te Hengelo (O), [b-straat 1], met [medeverdachte 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975."
(2) als verklaring van [het slachtoffer]:
"De persoon met wie u mij zojuist confronteerde herken ik als dezelfde persoon die ik in mijn eerdere verklaring noemde. Ik herken deze persoon volledig. Deze persoon was bij mij in de woning en stond achter de andere vrouw. Zij heeft mijn woning zonder mijn toestemming betreden."
f. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door R.J.H. Padberg en M.H.P. Vos, voornoemd, voorzover inhoudende:
(1) als relaas van de verbalisanten:
"Op 16 mei 2002 confronteerden wij, verbalisanten, met toestemming van de hulp officier van justitie, [het slachtoffer], wonende te Hengelo (O), [b-straat 1], met [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971."
(2) als verklaring van [het slachtoffer]:
"De persoon met wie u mij zojuist confronteerde herken ik als dezelfde persoon die ik in mijn eerdere verklaring noemde. Ik herken deze persoon volledig. Deze persoon was bij mij in de woning en stond voorop en deed het woord. Zij heeft mij met enige kracht naar binnen geduwd."
3.2.4. Het verkorte arrest bevat voorts de volgende nadere bewijsoverweging:
"Het hof acht het primaire onderdeel van de telastelegging bewezen.
De verdachte heeft verklaard dat zij op het telastegelegde tijdstip in het geheel niet bij de woning van aangeefster, een bijna 80-jarige dame, is geweest. Het hof acht die verklaring onwaarschijnlijk, gezien de voor het bewijs gebezigde verklaringen van aangeefster en de getuigen [getuige 2] en [getuige 1], en de bij gelegenheid van een confrontatie positieve herkenning van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] door aangeefster.
Verdachte en haar medeverdachten hebben ervoor gekozen geen aannemelijke verklaring te geven voor hun aanwezigheid bij en in de woning van aangeefster.
Bij de werkwijze van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in de onderhavige zaak vallen in het bijzonder op de keuze van het slachtoffer, een bejaarde vrouw, en de omstandigheid dat zij aangeefster op grove, welhaast gewelddadige wijze in de deuropening van haar woning hebben overrompeld. Daarenboven kan nog worden vermeld dat beiden slechts een relatief korte tijd in de woning van aangeefster zijn geweest en dat volgens getuigen een derde vrouw zich aanvankelijk in de nabijheid van de woning van aangeefster verdekt had opgesteld, welke handelwijze duidt op nauwe samenwerking met
verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] teneinde hen bij eventueel onraad te kunnen waarschuwen.
Gelet op het ontbreken van een plausibele verklaring voor hun bezoek aan de woning van aangeefster en bovendien op de vermelding van vermogenscriminaliteit op de justitiële documentatie van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] en de omstandigheid dat beiden ten tijde van de zitting van het hof in de onderhavige zaak reeds enkele maanden gedetineerd waren terzake van andere, nieuwe vermogensmisdrijven kan de conclusie, alles overziende, geen andere zijn dan dat de verdachte en haar medeverdachten uit waren op geld en/of goederen in de woning van aangeefster."
3.3. Blijkens evenvermelde bewijsoverweging heeft het Hof bij zijn oordeel dat de primair tenlastegelegde poging tot diefstal is bewezen, in aanmerking genomen de omstandigheid dat de verdachte en een der medeverdachten "ten tijde van de zitting van het hof in de onderhavige zaak reeds enkele maanden gedetineerd waren terzake van andere, nieuwe vermogensmisdrijven". Die omstandigheid is echter niet redengevend voor de bewezenverklaring. De bewezenverklaring is derhalve ontoereikend gemotiveerd.
3.4. Voorzover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens, A.J.A. van Dorst, J.W. Ilsink en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 2 november 2004.