ECLI:NL:HR:2004:AO9785
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- W.A.M. van Schendel
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatigheid van huiszoeking en bewijsverkrijging in strafzaak
In deze zaak gaat het om de onrechtmatigheid van een huiszoeking die heeft plaatsgevonden in de woning van de verdachte, in het kader van een gerechtelijk vooronderzoek tegen een medeverdachte. De verdachte, geboren in 1951 en wonende te [woonplaats], werd verdacht van bijstandfraude. De huiszoeking vond plaats op 30 november 1999, waarbij de politie onjuiste informatie had verstrekt over de woonplaats van de medeverdachte. De verdediging stelde dat de huiszoeking onrechtmatig was, omdat er geen toestemming was gegeven door de verdachte en dat het bewijs dat tijdens deze huiszoeking was verkregen, niet gebruikt mocht worden in de strafzaak tegen haar.
Het hof had eerder geoordeeld dat de verdachte geen belang had bij het beroep op de onrechtmatigheid van de huiszoeking, omdat deze alleen relevant zou zijn voor de medeverdachte. De Hoge Raad oordeelde echter dat dit oordeel onjuist was, aangezien de verdachte wel degelijk geraakt werd door de onrechtmatige huiszoeking. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem voor nader onderzoek naar de onrechtmatigheid van de huiszoeking en de gevolgen daarvan voor de bewijsvoering in de zaak tegen de verdachte.
De Hoge Raad benadrukte dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de verdachte geen belang had bij haar beroep op de onrechtmatigheid van de huiszoeking. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de bescherming van het huisrecht en de rechtsgeldigheid van bewijs dat onder onrechtmatige omstandigheden is verkregen.