ECLI:NL:HR:2004:AO9645
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.L.M. Urlings
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Verwerping van cassatieberoep inzake wapenwetgeving en medeplegen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juni 2004 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte die was veroordeeld voor meerdere overtredingen van de Wet wapens en munitie. De verdachte was eerder door het Gerechtshof te 's-Gravenhage veroordeeld tot drie jaren en zes maanden gevangenisstraf, met onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen wapens. De veroordeling was het gevolg van het medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, (oud) van de Wet wapens en munitie, waarbij het ging om vuurwapens van verschillende categorieën. De zaak was eerder door de Hoge Raad verwezen naar het Hof na een eerdere uitspraak van 2 juli 2002, waarbij het Hof de eerdere veroordeling van de Rechtbank te Amsterdam had vernietigd.
De Hoge Raad heeft kennisgenomen van de middelen van cassatie die door de advocaten van de verdachte, mr. A.G. van der Plas en mr. P.H. Bakker Schut, waren voorgesteld. De Advocaat-Generaal Jörg had geconcludeerd dat het beroep verworpen moest worden. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de middelen niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef. Dit arrest benadrukt de strikte handhaving van de wetgeving omtrent wapens en de rol van de Hoge Raad in het cassatieproces.