ECLI:NL:HR:2004:AO9645

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02927/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.L.M. Urlings
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping van cassatieberoep inzake wapenwetgeving en medeplegen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juni 2004 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte die was veroordeeld voor meerdere overtredingen van de Wet wapens en munitie. De verdachte was eerder door het Gerechtshof te 's-Gravenhage veroordeeld tot drie jaren en zes maanden gevangenisstraf, met onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen wapens. De veroordeling was het gevolg van het medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, (oud) van de Wet wapens en munitie, waarbij het ging om vuurwapens van verschillende categorieën. De zaak was eerder door de Hoge Raad verwezen naar het Hof na een eerdere uitspraak van 2 juli 2002, waarbij het Hof de eerdere veroordeling van de Rechtbank te Amsterdam had vernietigd.

De Hoge Raad heeft kennisgenomen van de middelen van cassatie die door de advocaten van de verdachte, mr. A.G. van der Plas en mr. P.H. Bakker Schut, waren voorgesteld. De Advocaat-Generaal Jörg had geconcludeerd dat het beroep verworpen moest worden. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de middelen niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef. Dit arrest benadrukt de strikte handhaving van de wetgeving omtrent wapens en de rol van de Hoge Raad in het cassatieproces.

Uitspraak

8 juni 2004
Strafkamer
nr. 02927/03
SCR/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 juni 2003, nummer 22/003866-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Noord Holland Noord" te Heerhugowaard.
1. De bestreden uitspraak
Na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad bij arrest van 2 juli 2002, heeft het Hof in hoger beroep, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen, - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 30 maart 2000 - de verdachte ter zake van "medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, (oud) van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, meermalen gepleegd", "medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, (oud) van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot meer dan één vuurwapen van categorie III" en "medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, (oud) van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd" veroordeeld tot drie jaren en zes maanden gevangenisstraf, met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. A.G. van der Plas en mr. P.H. Bakker Schut, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van mr. Van der Plas op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.L.M. Urlings en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 8 juni 2004.
Mr. Urlings is buiten staat dit arrest te ondertekenen.