ECLI:NL:HR:2004:AO9560
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- W.A.M. van Schendel
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Nietigheid van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij wegens schending van het beginsel van hoor en wederhoor
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 juni 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een verdachte die was veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, waarbij de advocaat van de verdachte, mr. M.L.M. van der Voet, een middel van cassatie had voorgesteld. De kern van de zaak draait om de vordering van de benadeelde partij, die in eerste aanleg niet-ontvankelijk was verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte niet de gelegenheid had gekregen om zich uit te laten over deze vordering, omdat de mededeling van voeging van de benadeelde partij in hoger beroep ontbrak. Dit leidde tot de conclusie dat de beginselen van een behoorlijke procesorde, waaronder het beginsel van hoor en wederhoor, waren geschonden. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling van deze vordering, terwijl het beroep voor het overige werd verworpen. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen in het strafproces, vooral met betrekking tot de rechten van de verdachte en de benadeelde partij.