ECLI:NL:HR:2004:AO9555
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- P. Neleman
- Rechtspraak.nl
Cassatie over vordering tot schadevergoeding en dading
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door drie eisers tegen de gezamenlijke erfgenamen van een aanvankelijk verweerder. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. P. Garretsen, hebben in eerste instantie een vordering ingesteld bij de rechtbank te Roermond, waarbij zij zijn aangesproken op een schadevergoeding van ƒ 500.000,--. Deze vordering was gebaseerd op een dading die op 31 maart 1993 was overeengekomen. De rechtbank heeft in verschillende vonnissen, waaronder een eindvonnis op 25 februari 1999, de eisers veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 100.000,--, vermeerderd met wettelijke rente. De eisers hebben tegen deze vonnissen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waar de erven van de aanvankelijk verweerder ook incidenteel hoger beroep hebben ingesteld. Het hof heeft de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd in een eindarrest op 17 december 2002. Hierna hebben de eisers cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekte tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eisers in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld. De in de middelen aangevoerde klachten konden niet tot cassatie leiden, en de Hoge Raad oordeelde dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.