ECLI:NL:HR:2004:AO9553

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/146HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van de Hoge Raad inzake een vordering tot betaling tussen vader en zoon

In deze zaak heeft de vader, eiser tot cassatie, de zoon, verweerder in cassatie, gedagvaard voor de rechtbank te Zwolle. De vader vorderde een betaling van ƒ 57.372,75, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 29 december 1999. De rechtbank heeft de vordering afgewezen in een eindvonnis op 30 mei 2001. Hierop heeft de vader hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem. Het hof heeft in een tussenarrest van 7 mei 2002 partijen tot bewijslevering toegelaten en na getuigenverhoor het eindarrest op 10 december 2002 uitgesproken, waarbij het vonnis van de rechtbank werd bekrachtigd. De vader heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen zowel het tussenarrest als het eindarrest van het hof. De zoon is niet verschenen in de cassatieprocedure, waarop verstek is verleend. De zaak is door de advocaat van de vader toegelicht. De Advocaat-Generaal J. Spier heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, met toepassing van artikel 81 RO. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de vader in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, begroot op nihil aan de zijde van de zoon. De Hoge Raad oordeelt dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie kunnen leiden en dat nadere motivering niet nodig is, aangezien de klachten geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling oproepen.

Uitspraak

10 september 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/146HR
RM/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[De vader],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[De zoon],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: de vader - heeft bij exploot van 29 december 1999 verweerder in cassatie - verder te noemen: de zoon - gedagvaard voor de rechtbank te Zwolle en gevorderd de zoon te veroordelen aan de vader te betalen een bedrag van ƒ 57.372,75, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 1999 tot aan de dag der algehele voldoening.
De zoon heeft de vordering bestreden.
Na een ingevolge een tussenvonnis van 26 april 2000 op 11 juli 2000 gehouden comparitie van partijen heeft de rechtbank bij eindvonnis van 30 mei 2001 de vordering afgewezen.
Tegen het eindvonnis heeft de vader hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Bij tussenarrest van 7 mei 2002 heeft het hof partijen tot bewijslevering toegelaten. Na getuigenverhoor heeft het hof bij eindarrest van 10 december 2002 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen zowel het tussenarrest als het eindarrest van het hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen zoon is verstek verleend.
De zaak is voor de vader toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de vader in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de zoon begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren P.C. Kop en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 10 september 2004.