ECLI:NL:HR:2004:AO9125
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Voortduren beslag op voorwerpen na intrekking uitleverings- en rechtshulpverzoek
In deze zaak gaat het om de voortduring van beslag op voorwerpen na de intrekking van een uitleverings- en rechtshulpverzoek door de Duitse autoriteiten. De klager, geboren in Nigeria, had goederen in beslag genomen gekregen op basis van een rechtshulpverzoek en een uitleveringsverzoek. Na de intrekking van deze verzoeken door de Duitse autoriteiten, werd de klager op 29 juli 2003 door de officier van justitie in vrijheid gesteld. De rechtbank te Amsterdam had eerder het beklag van de klager ongegrond verklaard, waarbij de officier van justitie zich verzette tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen, omdat er nog een onderzoek gaande was naar mogelijke strafbare feiten van de klager, waaronder overtredingen van artikelen 225 en 231 van het Wetboek van Strafrecht.
De Hoge Raad oordeelde dat de intrekking van het uitleveringsverzoek de bevoegdheid van de officier van justitie om de goederen in beslag te nemen niet aantast. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er voldoende gronden waren voor de verdenking van strafbare feiten, en dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van de rechtbank niet getuigde van een verkeerde rechtsopvatting en dat het beroep in cassatie van de klager moest worden verworpen. De beschikking van de rechtbank werd bevestigd, en de Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond.