ECLI:NL:HR:2004:AO9097

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02037/03
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van verstekbehandeling door onbekend adres van verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 juni 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1979 en destijds gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Haaglanden', had geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. De zaak betreft de vraag of de verstekbehandeling nietig is, nu er na de betekening van de dagvaarding aan de griffier, maar vóór de terechtzitting, een nieuw adres van de verdachte bekend is geworden. De Hoge Raad oordeelt dat de dagvaarding rechtsgeldig is betekend, maar dat het Hof ten onrechte niet heeft gewacht met de behandeling van de zaak totdat de verdachte op het nieuwe adres was geïnformeerd. Dit leidt tot de conclusie dat het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep nietig is, omdat de verdachte niet in zijn tegenwoordigheid is berecht. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling op het bestaande hoger beroep.

Uitspraak

22 juni 2004
Strafkamer
nr. 02037/03
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 november 2002, nummer 22/001044-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande, ten tijde van de betekening van de aanzegging uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Haaglanden" te Zoetermeer.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 19 september 2001, voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen, - de verdachte ter zake van "medeplegen van opzetheling" veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van twee voorwaardelijk opgelegde straffen.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.P. Hamer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel behelst primair de klacht dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, de dagvaarding in hoger beroep niet nietig heeft verklaard, en subsidiair dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, de behandeling van de zaak niet heeft aangehouden.
3.2. Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang:
a. Blijkens een daarvan opgemaakte akte is namens de verdachte op 2 oktober 2001 hoger beroep ingesteld tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis. Die akte vermeldt als adres van de verdachte [a-straat 1] te [plaats B].
Blijkens het hierna onder c te noemen verwerkingsoverzicht GBA-gegevens stond de verdachte van 18 september 2000 tot 12 november 2001 op dat adres ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
b. Een aan het dubbel van de dagvaarding in hoger beroep gehechte akte van uitreiking houdt in dat die dagvaarding, na een vergeefse poging tot uitreiking aan het onder a genoemde adres, op 11 oktober 2002 is uitgereikt aan de (waarnemend) griffier van de Rechtbank te 's-Gravenhage, omdat "van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is".
c. Blijkens het aan die akte van uitreiking gehechte verwerkingsoverzicht GBA-gegevens van 11 oktober 2002 is de verdachte op 12 november 2001 "vertrokken naar een land onbekend".
d. Dit verwerkingsoverzicht bevat een handgeschreven notitie die luidt "VIPS 30.10.02 Niet gedetineerd. Per 21.10.2002 ingeschreven in [...] [plaats B] [c-straat 1]".
e. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 1 november 2002 is de verdachte aldaar niet verschenen en is verstek tegen hem verleend.
f. Dat proces-verbaal en het arrest van het Hof vermelden als adres van de verdachte: [c-straat 1] te [plaats B].
3.3. Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel van het Hof dat de verdachte ten tijde van de uitreiking van de dagvaarding in hoger beroep op 11 oktober 2002 niet stond ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en dat toen evenmin een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend was, is ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk. Daarvan uitgaande kon het Hof oordelen dat de dagvaarding in hoger beroep, die overeenkomstig art. 588, eerste lid aanhef en onder b sub 3°, Sv is uitgereikt, rechtsgeldig is betekend. De primaire klacht faalt derhalve.
3.4. De subsidiaire klacht steunt op de opvatting dat het Hof niet had mogen overgaan tot de behandeling van de zaak buiten aanwezigheid van de verdachte dan nadat een afschrift van de appeldagvaarding was gezonden aan het adres [c-straat 1] te [plaats B], welk adres na de betekening van de appeldagvaarding maar voor de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep bekend was geworden.
3.5. Indien de dagvaarding van een verdachte die geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, overeenkomstig de wettelijke regels is betekend, mag de rechter overgaan tot berechting van de zaak. Het recht van de verdachte op berechting in zijn tegenwoordigheid moet dan worden afgewogen tegen het algemeen belang, in het bijzonder het belang van een behoorlijke rechtspleging, waaronder de afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn. Dat belang zou in het gedrang kunnen komen in gevallen waarin de woon- of verblijfplaats van de verdachte die verstek heeft laten gaan, onbekend is (vgl. HR 12 maart 2002, NJ 2002, 317 rov. 3.33). Die situatie doet zich hier echter niet voor. Het onderhavige geval wordt immers daardoor gekenmerkt dat na de betekening van de dagvaarding doch voor de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting naar het Hof blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep en het bestreden arrest heeft vastgesteld, alsnog een adres van de verdachte bekend is geworden, waarop hij in de GBA is ingeschreven.
3.6. Gelet hierop is het kennelijke oordeel van het Hof dat er geen reden bestond om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen teneinde de verdachte in de gelegenheid te stellen om alsnog in zijn tegenwoordigheid te worden berecht, zonder motivering onbegrijpelijk. Dat leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep en het naar aanleiding daarvan gewezen arrest.
3.7. Het middel is dus in zoverre terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 22 juni 2004.