ECLI:NL:HR:2004:AO9094
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- Rechtspraak.nl
Cassatie over inbeslaggenomen vals geld en overschrijding redelijke termijn
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 juni 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in Egypte in 1953, was eerder veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf en een geldboete van € 45.000,-- voor deelname aan een criminele organisatie. Het cassatieberoep was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaten mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer. De Advocaat-Generaal Wortel concludeerde dat de bestreden uitspraak vernietigd moest worden, maar alleen wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, en dat deze verminderd moest worden vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase.
De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden. Dit leidde tot de beslissing om de gevangenisstraf te verminderen tot 23 maanden. Daarnaast werd het beroep van de verdachte voor het overige verworpen. De zaak betrof ook een inbeslaggenomen envelop met vals geld, waarover het Hof geen beslissing had genomen. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte geen rechtsbelang had bij een beslissing over deze envelop, omdat de advocaat van de verdachte had verklaard dat hij akkoord ging met het niet teruggeven van het vals geld.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen met betrekking tot de duur van de gevangenisstraf, en verwerpt het beroep voor het overige. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de noodzaak voor rechters om beslissingen te nemen over inbeslaggenomen goederen.