ECLI:NL:HR:2004:AO9025
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de belastingaanslag en de bestemming van landbouwgrond na bouw van een woning
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een belastingaanslag die aan belanghebbende, een vennoot in een vennootschap onder firma, is opgelegd voor het jaar 1999. De aanslag was aanvankelijk vastgesteld op een belastbaar inkomen van ƒ 46.559, maar na bezwaar is deze verminderd. Het Hof heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, de aanslag verminderd tot nihil en het verlies over 1999 vastgesteld op ƒ 18.581.
De Hoge Raad heeft in cassatie de feiten als volgt vastgesteld: de vennootschap onder firma, die een bloembollenbedrijf exploiteert, heeft in 1993 twee percelen grond gekocht met een agrarische bestemming. De grond was bedoeld voor de bouw van een woning en een agrarisch bedrijf. In 1994 en 2000 zijn bouwvergunningen verleend voor de bouw van een schuur en een bedrijfswoning. In 1999 is een perceel grond overgebracht naar het privé-vermogen van de firmanten. De centrale vraag in deze procedure was of het inkomen van belanghebbende moest worden verhoogd in verband met deze overbrenging.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven. De Hoge Raad oordeelt dat de bouw van een woning op landbouwgrond leidt tot een onttrekking van die grond aan het gebruik ten behoeve van de landbouw. Dit betekent dat de grond niet meer kan worden aangewend voor de uitoefening van het landbouwbedrijf, ongeacht of de woning dienstbaar is aan het bedrijf of dat de ondernemer in de nabijheid van zijn bedrijf moet wonen. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het Hof vernietigd, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.