ECLI:NL:HR:2004:AO9024
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Bouw van een woning op landbouwgrond en de gevolgen voor de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 september 2002, betreffende aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. De belanghebbende, die samen met zijn broer een agrarische onderneming drijft, heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslagen, die zijn gehandhaafd door de Inspecteur. Het Hof heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in cassatie is gegaan.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de grond waarop een eerste bedrijfswoning is gebouwd, niet langer als agrarisch wordt aangemerkt. Dit is in lijn met artikel 8, lid 1, letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, dat stelt dat als er een woning op landbouwgrond wordt gebouwd, deze grond wordt onttrokken aan het gebruik voor landbouwdoeleinden. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de omstandigheden niet zodanig waren dat de grond dienstbaar bleef aan de landbouw, ondanks het feit dat de ondernemer in de nabijheid van zijn bedrijf woont.
De Hoge Raad heeft het beroep ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 7 mei 2004.