ECLI:NL:HR:2004:AO9023
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Bouw van een woning op landbouwgrond en de gevolgen voor de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 september 2002, betreffende aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. De belanghebbende, die samen met zijn broer een agrarische onderneming drijft, kreeg aanslagen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 56.188 en een premie-inkomen van ƒ 78.648. Na bezwaar tegen deze aanslagen, handhaafde de Inspecteur de besluiten, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het cassatieberoep.
De Hoge Raad oordeelt dat de grond waarop een eerste bedrijfswoning is gebouwd, niet langer als agrarisch wordt aangemerkt, indien deze grond door de bouw onttrokken wordt aan het gebruik ten behoeve van de landbouw. Dit is in lijn met artikel 8, lid 1, letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De Hoge Raad stelt vast dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat de omstandigheden niet zodanig zijn dat de grond dienstbaar blijft aan de landbouw, en dat de bouw van de woning leidt tot een andere bestemming van het perceel.
De Hoge Raad concludeert dat het middel faalt en verklaart het beroep ongegrond. De proceskosten worden niet toegewezen, omdat de Hoge Raad geen termen aanwezig acht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 7 mei 2004.