ECLI:NL:HR:2004:AO8811
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- W.A.M. van Schendel
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Schending van het recht op bijstand door de raadsman in hoger beroep
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 juni 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in de Dominicaanse Republiek en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was in hoger beroep veroordeeld tot één maand gevangenisstraf voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De raadsman van de verdachte, mr. M.W. Stoet, stelde in cassatie dat de raadsman geen afschrift van de appèldagvaarding had ontvangen, wat in strijd zou zijn met artikel 51 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad oordeelde dat, hoewel er geen ontvangstbevestiging van de stelbrief was overgelegd, de aan de schriftuur gehechte stukken voldoende grond boden voor het vermoeden dat de stelbrief wel ter griffie van het hof was ontvangen, maar daar in het ongerede was geraakt. Dit leidde tot de conclusie dat de niet-nakoming van het voorschrift van artikel 51 Sv aan een geldige behandeling van de zaak in hoger beroep in de weg stond.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, zodat de zaak opnieuw op het bestaande hoger beroep kan worden berecht en afgedaan. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtsbijstand en de noodzaak dat de raadsman tijdig op de hoogte wordt gesteld van de zittingen, zodat de verdachte zijn recht op verdediging kan uitoefenen. De uitspraak is van belang voor de rechtsontwikkeling en de waarborging van de rechten van verdachten in het strafproces.