ECLI:NL:HR:2004:AO8709
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van alimentatieverplichting en terugbetaling door de vrouw na echtscheiding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 juli 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de alimentatieverplichting van de man na zijn echtscheiding van de vrouw. De man had in 2001 verzocht om beëindiging van zijn alimentatieverplichting per 1 januari 1996, met terugbetaling van onverschuldigd betaalde alimentatie. De rechtbank te Utrecht had het verzoek van de man in 2002 afgewezen, waarna de man in hoger beroep ging bij het gerechtshof te Amsterdam. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank en bepaalde dat de alimentatieverplichting van de man per 3 juli 2002 was geëindigd, en veroordeelde de vrouw tot terugbetaling van de onverschuldigd betaalde alimentatie. De vrouw ging in cassatie tegen deze beslissing.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd was getreden door de beschikking te vernietigen op grond van onvoldoende betwisting van het samenlevingsverweer door de vrouw. De rechtbank had de vrouw eerder voldoende gelegenheid gegeven om haar verweer te voeren, en de man had in hoger beroep geen grief tegen dit oordeel ingediend. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het hof en verwees de zaak terug naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling en beslissing.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de bewijsvoering in alimentatiezaken en de noodzaak voor partijen om hun stellingen voldoende te onderbouwen. De beslissing van de Hoge Raad biedt duidelijkheid over de rol van de rechtbank en het hof in het proces en de vereisten voor het voeren van verweer in dergelijke zaken.