ECLI:NL:HR:2004:AO8555
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- D.H. Beukenhorst
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- P. Neleman
- Rechtspraak.nl
Arrest over kennelijk onredelijke beëindiging van het dienstverband
In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], de Havenbeveiligingsdienst (HBD) B.V. gedagvaard voor de kantonrechter te Rotterdam. Eiser vorderde dat HBD het dienstverband kennelijk onredelijk had beëindigd en eiste een schadevergoeding van ƒ 67.456,50. De kantonrechter heeft op 31 mei 2001 de vordering van eiser afgewezen. Eiser ging in hoger beroep bij de rechtbank te Rotterdam, die op 12 februari 2003 het vonnis van de kantonrechter bekrachtigde. Hierop heeft eiser beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. HBD heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is toegelicht door de advocaten van beide partijen, waarbij HBD ook werd bijgestaan door mr. A.J. Swelheim, advocaat bij de Hoge Raad. De Advocaat-Generaal J. Spier heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 25 juni 2004 het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 866,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden en dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.