ECLI:NL:HR:2004:AO8555

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/123HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest over kennelijk onredelijke beëindiging van het dienstverband

In deze zaak heeft eiser, wonende te [woonplaats], de Havenbeveiligingsdienst (HBD) B.V. gedagvaard voor de kantonrechter te Rotterdam. Eiser vorderde dat HBD het dienstverband kennelijk onredelijk had beëindigd en eiste een schadevergoeding van ƒ 67.456,50. De kantonrechter heeft op 31 mei 2001 de vordering van eiser afgewezen. Eiser ging in hoger beroep bij de rechtbank te Rotterdam, die op 12 februari 2003 het vonnis van de kantonrechter bekrachtigde. Hierop heeft eiser beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. HBD heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is toegelicht door de advocaten van beide partijen, waarbij HBD ook werd bijgestaan door mr. A.J. Swelheim, advocaat bij de Hoge Raad. De Advocaat-Generaal J. Spier heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 25 juni 2004 het beroep verworpen en eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 866,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris. De Hoge Raad oordeelde dat de in de middelen aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden en dat nadere motivering niet nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

25 juni 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/123HR
RM/JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
HAVENBEVEILIGINGSDIENST (HBD) B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploot van 21 juni 2000 verweerster in cassatie - verder te noemen: HBD - gedagvaard voor de kantonrechter te Rotterdam. Na wijziging van eis heeft [eiser] gevorderd voor recht te verklaren dat HBD het dienstverband kennelijk onredelijk heeft doen beëindigen en voorts HBD te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan [eiser] van ƒ 67.456,50.
HBD heeft de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 31 mei 2001 de vordering van [eiser] afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Rotterdam.
Bij vonnis van 12 februari 2003 heeft de rechtbank het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
HBD heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor HBD mede door mr. A.J. Swelheim, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van HBD begroot op € 866,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 25 juni 2004.