ECLI:NL:HR:2004:AO8231
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de fiscale behandeling van aandelenverkoop door tussenpersonen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 april 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de fiscale behandeling van de verkoop van aandelen door belanghebbenden, die als tussenpersonen fungeerden. De belanghebbenden, X1, X2 en X3, hadden in 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen, gebaseerd op een belastbaar inkomen dat voortkwam uit de verkoop van aandelen in twee vennootschappen. De Inspecteur had de aangiften van de belanghebbenden afgewezen en het behaalde transactieresultaat aangemerkt als inkomsten uit dienstbetrekking.
De belanghebbenden waren gedurende het jaar 1996 in dienst van de firma B, waarvan de vennoten C B.V. en D B.V. waren. De aandelen in deze vennootschappen werden gehouden door de Westland-Utrecht Hypotheekbank N.V. (WUH). Na onderhandelingen werd overeengekomen dat WUH de aandelen aan de belanghebbenden zou verkopen, die deze vervolgens doorverkochten aan G N.V. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de belanghebbenden niet het economisch belang bij de aandelen hadden en dat zij niet als eigenaren konden worden beschouwd, maar als tussenpersonen die de aandelen hielden voor G.
De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en dat de argumenten van de belanghebbenden niet opgingen. De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond, waarbij het Hof's oordeel dat de belanghebbenden niet meer dan tussenpersonen waren, werd bevestigd. Dit arrest heeft belangrijke implicaties voor de fiscale behandeling van transacties waarbij belanghebbenden als tussenpersonen optreden.