ECLI:NL:HR:2004:AO8218
Hoge Raad
- Cassatie
- A.G. Pos
- P.J. van Amersfoort
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Cassatie van navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting door de Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van X1 en X2 tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 25 juli 2002, betreffende navorderingsaanslagen en een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De Hoge Raad heeft op 23 april 2004 uitspraak gedaan in deze zaak.
X1 ontving navorderingsaanslagen voor de jaren 1994, 1995 en 1996, met verhogingen van de nagevorderde belasting van honderd procent, waarvan de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag kwijtschelding verleende tot vijftig procent. X2 kreeg soortgelijke navorderingsaanslagen opgelegd voor dezelfde jaren, met dezelfde verhogingen en kwijtschelding. Daarnaast ontving X2 voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Beide belanghebbenden maakten bezwaar tegen de uitspraken van de Inspecteur, die werden gehandhaafd.
X1 en X2 gingen in beroep bij het Hof, dat de zaken ter behandeling voegde. Het Hof verklaarde het beroep van X1 gegrond en vernietigde de uitspraken van de Inspecteur voor wat betreft de kwijtscheldingsbesluiten, terwijl het beroep van X2 ook gegrond werd verklaard, met vernietiging van de navorderingsaanslagen voor de jaren 1994 en 1995. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht.
Tegen de uitspraak van het Hof hebben de belanghebbenden beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën diende een verweerschrift in. De zaak werd toegelicht door mrs. N.B.M. Vink en M. Jansen, advocaten te Amsterdam. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de belanghebbenden niet tot cassatie konden leiden, en verklaarde het beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2004.