ECLI:NL:HR:2004:AO8215

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
38742
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A.G. Pos
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de Nedeco-regeling en reisdagen in de inkomstenbelasting

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 augustus 2002. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999, waarbij aan de belanghebbende een belastbaar inkomen van ƒ 111.339 was opgelegd. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verlaagde de aanslag tot een belastbaar inkomen van ƒ 100.477.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en zich gericht op de toepassing van de Nedeco-regeling, specifiek de uitleg van het begrip 'reisdagen'. De Staatssecretaris betoogde dat alleen de dagen die benodigd zijn voor het reizen van en naar het land van uitzending in aanmerking genomen kunnen worden als reisdagen. De Hoge Raad oordeelde echter dat deze uitleg niet juist is, aangezien de Nedeco-regeling 1995 ook reisdagen omvat. De Hoge Raad bevestigde dat het Hof terecht de twaalf reisdagen van de belanghebbende heeft meegeteld bij de berekening van de kostenaftrek.

De Hoge Raad verklaarde het beroep van de Staatssecretaris ongegrond en veroordeelde hem in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en P.J. van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en is openbaar uitgesproken op 23 april 2004. Tevens werd er een griffierecht van € 409 geheven van de Staat.

Uitspraak

Nr. 38.742
23 april 2004
RvS
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 6 augustus 2002, nr. P01/01474, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 111.339, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 100.477. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van het middel
Het betoog van het middel dat ook voor de toepassing van het Besluit van 17 januari 1995, nr. IFZ94/1042, BNB 1995/84, (hierna: de Nedeco-regeling 1995) al had te gelden - zoals in het Besluit van 7 december 1999, nr. IFZ 1999/1060M (hierna: de Nedeco-regeling 1999) is neergelegd - dat als 'reisdagen' slechts in aanmerking worden genomen de dagen die benodigd zijn voor het reizen van en naar het land van uitzending bij gebruikmaking van een vervoermiddel dat voor een ieder - ongeacht de aard van zijn beroep - voor een dergelijke reis gebruikelijk is, kan niet als juist worden aanvaard. In de tekst van de Nedeco-regeling 1995 is voor die uitleg geen steun te vinden, en onjuist is het in de toelichting op het middel gebezigde argument dat de regeling uitdrukkelijk is beperkt tot verblijfsdagen in aangewezen gebieden: de Nedeco-regeling 1995 bepaalt immers dat de verblijfsdagen in het buitenland mede de reisdagen omvatten. Gelet op deze bepaling, en nu in het onderhavige geval vaststaat dat belanghebbende zijn uitzending naar het Caribische gebied heeft beëindigd met een terugreis van twaalf dagen naar Den Helder, heeft het Hof terecht die twaalf reisdagen begrepen onder de bij de berekening van de kostenaftrek in aanmerking te nemen verblijfsdagen in het buitenland. Het Hof heeft met juistheid geoordeeld dat aan de omstandigheid dat belanghebbende tijdens de reisdagen op het schip heeft gewerkt, in deze geen betekenis toekomt.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en P.J. van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2004.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 409.